
den wijn ? De wijn laaft den kranke, bemoedigt den mistroostige en
prikkelt tot de edelste daden. Hij verleent welsprekendheid aan den
opgeheven beker en is van vriendschapsbonden de bezegelaar. Hij roept
de muzen op en is de tweelingzuster der min.
»Wir können vieler Ding entbehren,
Und dies und jenes nicht begehren;
Doch werden wenig Männer sein,
Die Weiber hassen und den Wein.”
Von hauedorn was niet de eerste poëet, die den lof van het
druivensap bezong. Ook zal hij niet 'de laatste zijn. Tal van dichters
wonden den wijn eenen krans en nog zijn ze niet uitgezongen.
»Ich preise lebenslang den Wein,
Br lindert alle Sorg und Pein,
Er kann Melancholie verjagen.”
»Der edle Wein behagt mir basz,
Dem Wasser schwur ich steten Hasz,
Schon Mancher ist darin ersoffen.
Das Wasser ist ganz ungesund;
Beim Wein ist Lieb’ und Lust zu hoffen,
Der Wein erfrischet Herz und Mund.”
Zoo jubelde eens moscherosch, en de oolijke Claudius was van
gelijke meenin g. De oude Matthias is echter van zekere kieskeurigheid
niet vrij te pleiten, wanneer hij slechts dien beker met klimop omkranst,
dié gevuld is met het sap van den Rijndruif alleen. Thüringen ,
meent hij, brengt wel is waar een gewas voort, dat op wijn gelijkt, maar
»Ist’s aber ui ebt, man kann dabei nicht singen ,
Dabei nicht fröhlich sein.”
Evenmin komt de wijn
»aus Ungarn, nóch aus Polen,
Noch wo man franzmänn’sch spricht.”
De auteur der WansbecJcer Boten moge elders een veilige gids zijn,
hier zeker gaat hij, zelfs als poëet, al te bar door dik en dun.
Evenmin volgen wij hem, als hij ons alleen daar natuurschoon
wil doen aanschouwen, waar de wingerd-arabesken niet ontbreken.
»Viele Berge... .
Sind, wie die weiland Krater, faule Bäuche,
Und nicht der Stelle werth.”
Het Ertsgebergte brengt
»uur Silbererz und Kobaltkuchen,
Und etwas Lausegold.”
De Bloksberg
»macht nur Wind.”
Genoeg evenwel om den lezer te doen zien op welk een hoogen
prijs de wijnstok wordt geschat.
Hij maakt den rijkdom uit van meer dan ééne landstreek. Een
goede druivenoogst is voor vele oorden een feit van de grootste be-
teekenis; mislukking van den oogst staat gelijk met ellende en gebrek.
Zwaar is de arbeid, dien de wijnbouw vordert, maar vroolijkheid
heerscht er in ’tland, wanneer de goudgele en purperen trossen
schitteren tussehen de . .vingers der snijders en de mostkuip gereed
staat om hèt godenvocht te ontvangen.
Sedert eenige jaren-evenwel is een vijand verschenen, die dezen zoo
belangrijken nijverheidstak dreigt te verwoesten. Die vijand heeft reeds
veel kwaads gesticht en spot met alle middelen van tegenweer. Steeds
tracht hij zijn gebied, dat reeds?, groot is geworden, nog verder uit-
tebreiden. Het is een vies, vunzig en klein insekt, maar dat door
talrijkheid vergoedt, wat het in ; lichaam sgrootte te kort schiet.
Gij kent dien vijand, waarde lezer! althans gij hebt wel eens van
hem gehoord en zijn naam leeren spellen ? Het is de Phylloxéra vastatrix
PI. of druifluis. Maar kent gij dat wezentje goed?
Ik heb reden om te veronderstellen, dat die kennis bij velen uwer
niet dan zeer onvolledig zal zijn, en in ’t vertrouwen dat uwe belangstelling
in de Phylloxéra eenigszins grooter is geworden door
bovenstaande herinnering aan de weldaden, die de wijnstok aan het
menschdom schenkt, waag ik het hier in eenige nadere bijzonderheden
te treden aangaande den belager en verwoester van de edelste
aller kultuurplanten.
De Phylloxéra vastatrix werd het eerst als verwoester der wijnbergen
opgemerkt in Frankrijk, en wel, volgens bazille, planchon
en SAHUT in de departementen Bouches du Rhône en Vaucluse. Duclaux
noemt als .uitgangspunt het plateau van Pujaut bij Rocquemaure.
Floirac, een dorpje bij Bordeaux, genoot de treurige eer, van het
eerst eenige wijnstokken onder den invloed der Phylloxéra te zien