
wel slechts bij uitzondering lager dan — 1.7° en booger dan — 1.4°,
terwijl de densiteit gewoonlijk afwisselde tusscben 1019 en 1022.5
en eenmaal tot 1024 steeg. Toen evenwel in de laatste dagen van
Mei en bet begin van_ Juni de temperatuur der lucbt voor bet eerst
langeren tijd achtereen eenige graden boven bet vriespunt steeg en
dientengevolge bet smeltingsproees van de sneeuwlaag en bet ijs begon ,
rees niet alleen de temperatuur van bet water in de open gaten
tusschen bet ijs, maar dit water werd ook weldra volkomen drinkbaar
, een licht te verklaren verschijnsel wanneer men bedenkt, dat
bet smeltingswater overal in kleine beekjes naar deze gaten liep en
zich daar in zee stortte. De overgang van den winter- in den zomer-
toestand was vrij snel zooals uit de volgende data en getallen blijkt:
29 Mei temp. — 1.4° dens» 1022
1 Juni » —-1 .1 ° » 1020
4 '» » + 0.8° 1016
7 » » + ° -6° » 1001
Sedert bleef de temperatuur tusschen -j- 0.9° en -(- 0.4° terwijl
de areometer constant 1001 aanwees. Nog in de maand. Augustus,
gedurende onzen terugtocht, was er telkens gelegenheid waar te
nemen, dat bet water, zelfs daar waar bet breede kanalen vormde,
aan de oppervlakte zeer goed drinkbaar was; eerst later toen bet
pakijs losser en losser werd en wij de grenzen er van naderden werd
ook bet zeewater meer en meer brak.
Het is bier niet de plaats _om een volledige lijst te geven van de
op al de verschillende stations waargenomen-dieren, waarmede wij
den lezer dan ook niet zullen vermoeien. Liever doen wij hem eenige
mededeelingen omtrent het algemeen karakter der fauna op den
bodem der Kara-zee.
Het feit, dat slechts een klein gedeelte dezer zee als het terrein
onzer onderzoekingen kan aangewezen worden-, beeft naast bet nadeel
dat daardoor geen nieuwe gegevens konden worden verzameld voor
de kennis van de fauna der Kara-zee in ’t algemeen, tocb,;öok zijn
voordeelen, zooals uit bet biervolgende blijken zal. Al wat wij tot
nu toe van de dierenwereld van dit meestal ontoegankelijk gebied
weten zijn wij verschuldigd aan de onderzoekingen der Zweedscbe
expeditiën in de jaren 1875, 1876 en 187&ff79 ondernomen, waarvan
de resultaten zijn saamgevat in eene bijdrage van dr. a n t o n s t d x b e r g ,
getiteld: de Evertebraten-fauna der Siberische IJszee, Stockholm 1882.
In bet laatste hoofdstuk van deze bijdrage, dat de vraag behandelt,
in hoeverre wij voor bet oogenblik de Evertebraten-fauna der Siberische
IJszee kennen, spreekt de schrijver zeer beslist zijn meening u it, dat,
ofschoon bet aantal dreggingen in bet oostelijk gedeelte dezer zee gedaan
aanzienlijk kleiner is dan d ath etw e lk in bet westelijk gedeelte
werd ondernomen, bet toch dit laatste is, waarmede wij nog het
minst bekend zijn. Dit verklaart zich door de groote eenvormigheid
in bet oostelijk gedeelte, wat aangaat diepte en bodemgesteldheid, waarvan
een’igeririge afwisseling in bet dierenleven natuurlijk bet gevolg is ;
geheel anders daaréntegen ié het gesteld met de westelijke helft der Siberische
ijszee, en wel voornamelijk met haar meest westelijk gedeelte ,
dus onze eigenlijke Kara-zee, waar grootere verschillen in diepte en bodem
een veel eigenaardiger en afwisselender dierleven tengevolge hebben.
Het door ons ingesteld onderzoek van den bodem der zee beperkt
zich ~ nu wel tot een slechts kleine uitgestrektheid, maar dit terrein
valt voor verreweg bet grootste gedeelte in het door s t d x b e r g bedoelde
diepere deel der Kara-zée en bovendien heeft dit onderzoek
door eèn groot aantal dreggingen zulk een volledigheid bereikt als
met de hulpmiddelen, waarover wij té beschikken hadden én de omstandigheden,
waaronder wij verkeerden, slechts eenigszins mogelijk
was. Dit is dan ook oorzaak; dat door de verkregen resultaten een
aantal gevolgtrekkingen in" de bovengemelde verhandeling gemaakt,
met betrekking tot de physiographische verspreiding en het meer of
of minder talrijk voorkomen van vele diersoorten* in deze streken gewijzigd
, aangevuld, voor één deel ook onjuist verklaard moeten worden.
Zoo zijn e r , om iets te noemen, verscheiden soorten, die tot nu toe
in ’t geheel niet in de Kara-zee werden gevonden en wier westelijke
grens dus veel te ver oostwaarts werd aangenomen, ze door ons wel
in deze zee aangetroffen. Yoor andere soorten' werden zeer belangrijke
verschillen gevonden met de vroeger verkregen resultaten, wat aangaat
de relatieve veelvuldigheid van bun optreden, van nog andere zeer
groote afwijkingen waargenomen met betrekking tot het voorkomen
op verschillende diepten en op verschillende soorten van bodem, in water
■van verschillende temperatuur en zoutgehalte e. z. v.
Terecht beweert men, dat om de fauna van een streek goed te begrijpen
het niet genoeg is te weten, welke diersoorten er in die streek
voorkomen en welke niet, maar dat men daartoe ook moet acht geven
op den relatieven rijkdom aan individuen der verschillende soorten.
Van dat beginsel uitgaande is het wenschelijk uit te maken welke
25