
van den hoofdingenieur v/d Waterstaat in Noord-Holland, v a n g e n d t ,
anno 1867.
Onderzocht zijn te Niènwediep de volgende soorten: Aratte, Man-
barklak, Groenhart, Bruinhart, Wane , Kopie, Bolletrie, Locus, Krapa ,
Purperhart, Roode ceder en Pritijari.
Het Arattehout is zeer spintachtig. Het spint wordt wel, maar het
hout zelf zeer weinig aangetast. Manbarklak en Groenhart zijn zeer
weinig aangetast, van het laatste het spint echter in meerdere mate.
Bruinhart werd eveneens weinig vernield; de andere soorten voldeden
in ’t geheel niet.
Daar echter de meeste dier West-Indische houtsoorten kromme en
knoestige stammen bezitten, waaraan vaak veel spint voorkomt, zoude
toch het inheien veel bezwaren opleveren. Hierin ligt dus vermoedelijk
geene toekomst.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen , is het misschien dienstig,
’t een en ander mede te deelen aangaande enkele dieren, die. min of
meer hierbij betrokken zijn. .
Vooreerst verdient vermelding een geduchte vijand van den paalworm,
n.1. de Ringworm (Lyeoris fucata) , welken men vroeger ten
onrechte met den paalworm heeft verward. Deze ringworm 'is smal,
van 10 tot 15 eM. lang, zijwaarts van een groot aantal puntig uit-
loopende pooten voorzien. Achter het hoofd, waaraan krachtige bovenen
onderkaken, treft men vier paar buisvormige kieuwen aan. Deze
ringworm kruipt uit den modder, waarin de palen zijn geheid, langs
de oppervlakte van het hout naar de door den paalworm; gemaakte
gaatjes, vergroot die, en verslindt den paalworm geheel, met uitzondering
der kopschelpen. Daarna treedt de ringworm weer te voorschijn
en zoekt een ander paalwormkanaaB op, om zijn’ vijand ook
daar te vervolgen en te verdelgen.
Ben geheel ander dier is de Limnória lignorum, die in de noordelijke
zeeën nog meer dan de paalworm schijnt voor te; komen. Het
behoort tot de klasse der Crustaoeën. Volgens proeven van den Engelsch-
man d a v i d s t e v e n s o n is zelfs het creosoteeren niet voldoende om het
hout tegen dit diertje te beschermen; slechts zoolang schijnt het een
voorbehoedmiddel te zijn, als de; oppervlakte van het hout door' een
laagje creosootolie bedekt is.
Onlangs vertoonde de limnória zich te. Wemeldinge in Zeeland.
Het aangetaste hout vertoonde sporen, alsof het verrot was. Het
dier was vermoedelijk door een vreemd schip overgebracht, zoodat
men hoopte, dat het met den winter weer zou verdwijnen.
De hoofdingenieur van den Waterstaat g . v a n d i e s e n heeft m de
vergadering van het Kon. Instituut van Ingenieurs van 9 Februari
1886 de volgende mededeelingeh gedaan aangaande den Limnorw hg-
norum en het daarmee verwante schaaldier Chelura terebrans.
Men had te Cherbourg een gebouw van de Marine, op palen gefundeerd,
die aan hun boveneinde waren omgeven door eene beton-
storting; het gebokw was achter den kaaimuur gelegen. Nu schijnt
het zeewater daaronder en door het verbrokkelde
beton tot het hout te zijn doorgedrongen
, en tegelijk daarmee de limnória
en chelura, die het hout zoodanig vernield
hebben, dat het geheele gebouw
verzakte en voorover begon te hellen.
Hoewel de limnória al sedert lang bekend
was, en in 1799 onder den naam
van gribbel was beschreven , heeft men op
dit 3 mM. groote diertje weinig acht geslagen.
Het beestje leeft in troepen; na in
’t hout te zijn doorgedrongen maakt het
daar ruimte voor zich en zijn gezin ; neemt
dit te sterk toe, dan zoeken de jongen langs
zijgangen, die zij zich vormen , nieuwe verblijfplaatsen.
Bij voorkeur tasten zij zacht
hout aan, en wel den buitensten jaar-
• kring. Eerst als het noodig wordt dringen
zij door de harde laag naar den volgenden
jaarkring door. Van buiten is dus het
hout zeer aan 'bederf onderhevig, het ziet
Lymnorïü Lignorum.
er haveloos uit, wat met het door den paalworm aangetaste niet
altijd het geval is. De limnória valt in alle tijden van het jaar het
hout aan; in Januari zijn n. een stuk hout uit Cherbourg vrouwelijke
exemplaren bespeurd, waarbij eitjes werden gevonden. Zooals
met een enkeKwoord is vermeld is de limnória te Wemeldinge verschenen.
Bij het nemen van eene proef, door op een stuk West-Indiseh
hout een(dstuk dennenhout te spijkeren om den paalworm te lokken,
werden in het laatste stuk talrijke kleine limnoriagaatjes tusschen de
gangen van den paalworm gevonden. Ook vond men ze in Walchersche