
zich aantoonen dat scheikundige bestanddeelen, die .eene rups in haar voedsel tot
zich neemt, zij het ook in eene andere verbinding, invloed heeft op de kteuring
der vlindêrs?” De toenmalige discussie bewees, dat er tot beantwoording dezer
vragen nog zeer weinig materiaal voorhanden was.^tóEene bijdrage daartoe — wel
is waar met negatief resultaat, — levert pollack in het 14'1 Jahresber. d. Westfal.
Provinzialvereins (Munster 1886). Pollack voedde rupsen van Arctia caja na
het uitkomen uit de eieren met walnotenbladeren, in de hoop donkerder gekleurde
vlinders te verkrijgen. Na de overwintering kreeg eerst de eene helft der rupsen
eikenbladen, de andere saladë, later verscheidene individuen van beide helften
wederom walnotenbladeren. De proefneming had geen gevolg; juist de donkerst gekleurde
vlinder stamde af van pene met salade gevoerde rups. Zeker is de voortzetting
van zoodanige proeve te wenschen. (Humboldt, Juli 1887, S. 271). d. l .
Conus gloria maris.^HVan deze conussoort zijn slechts drie exemplaren bekend:
een in het Brilsche Museum, een ander in Parijs, en een derde in het bezit
van den duitschen consul von MöLLENDOltP en voor Berlijn bestemd. Het dier leeft
in de diepte der zee en stijgt slechts bij zeer hevige stormen omhoog. Sedert meer
dan 30 jaren had men te vergeefs naar een derde exemplaar gezocht. Gelijk bekend
is stonden vroeger de conussoorten (Tooten) bij de verzamelaars in groot aanzien.
Conus cedo nulli in West-Indië werd eens met 5000 Mark betaald, en de Admiraal-
hoorn (C. ammiralis) kostte in de vorige eeuw al naar zijne schoonheid en grootte-
250 tot 800 Mark. (Humboldt, Sept. 1887 S. 358). Ik vermoed dat in oude verzamelingen
van horens en -schelpen, zooals er zoovele in de vorige eeuw werden
aangelegd, nog wel hier of daar een exemplaar van den Conus gloria maris_ zou
worden aangetroffen. • _ , . D. L.
De hersenen der fossile gewervelde dieren. — De heer marsh heeft de uitkomsten.
van zijne onderzoekingen daaromtrent medegedeeld. De zoogdieren van de
lagere tertiaire formatie hadden zeer kleine hersenen, en wanneer men dat orgaan
bij de miocene en pliocene zoogdieren met elkander vergelijkt, dan blijkt het, dat
het bij de laatste grooter was dan bij de miocene. Naarmate men -meer nadert tot
den jongeren tijd, neemt de gemiddelde der hersen-afmetingen toe, en die toename
betreft voornamelijk de hemispbaeren der groote hersenen; de windingen worden
meer ingewikkeld, en de kleine hersenen en de lobi optici worden naar evenredigheid
kleiner. Bovendien schijnen de soorten met groote hersenen veel langer in stand
gebleven te zijn dan die met kleine hersenen, en waren de soorten, die langzamerhand
verdwenen zijn, ten aanzien van de hersenen minder begunstigd dan de langer
overblijvenden. (Revue scientifique, 6 Mars 1S86|.U . d. l.
Nog eens de zelfmoord van scorpioenen. — In de Revue scientifique van
6 Aug. jl. (pag. 188) vindt men een vrij uitvoerig opstel daarover van den heer
A. G. bourne te Madras. Men mag het er nu voor houden, dat over het sprookje
van den zelfmoord der scorpioenen definitief de staf is gebroken. d. L.
PHYSIOLOGIE.
De alkohol en de spijsvertering in de maag. — Over dé vraag of alkohol
een gunstigen of ongunstigen invloed uitoefent op de spijsvertering, zijn de gevoelens
nog zeer verdeeld. Wel heeft het aan onderzoekingen dienaangaande niet ontbroken,
maar vele van die onderzoekingen zijn gedaan öf aan dieren öf buiten het lichaam
met behulp van kunstmatig maagsap, dat men op de spijzen, al of niet met alkohol
vermengd, liet werken. Geheel betrouwbaar zijn deze methoden niet, waar het conclusies
geldt op de verschijnselen in de menschelijke maag. Gluzinski te Krakau heeft
nu zijne proeven hierover direct op den mensch gedaan. Bij verschillende personen
werd dé maaginhoud op verschillende tijden na het gebruik van voedsel door aspiratie
ontlast en onderzocht. Men kon zoodoende den invloed van bijgevoegde hoeveelheden
alkohol nagaan. Gluzinski’s resultaten laten zich nu als volgt resumeeren.
De alkohol verdwijnt zeer schielijk uit de maag als hij in kleine hoeveelheid er
in gebracht wordt; b. v. 100 C.cm alkohol van 25 pet. is na een kwartier uit de
maag verdwenen. Bij grootere hoeveelheden is deze tijd natuurlijk iets langer;
100 C.cm van 75 pet. is eerst na een uur verdwenen.
Zoolang de alkohol in de maag is, verlangzaamt hij de vertering. Daarop volgt
een stadium, waarin de alkohol zelf reeds verdwenen is, maar waarin door de nawerking
van den prikkel meer - zuur maagsap dan gewoonlijk wordt afgescheiden,
zoodat hierdoor de vertering kan worden bevorderd. Dit stadium van versterkte
afscheiding duurt ongeveer een uur na het verdwijnen van den alkohol. Bij verschillende
ziekelijke aandoeningen van de maag valt dit tweede stadium bijna
geheel weg.
De bewegingen van de maag worden door alkohol eenigszins vertraagd; het voedsel
blijft er langer in. Voor een gewoon middagmaal kan men deze vertraging ongeveer
op één uur stellen (bij 100 C.cm alkohol van 50 pet.)
Bij het gebruik van alkohol treedt er gemakkelijker gal in de maag over dan
anders. Gal werkt in geen geval gunstig op de maagvertering.
Alles te samen genomen mag men het er dus voor houden, dat het mogelijke
voordeel van den alkohol zeker vrij wel door het nadeel wordt opgewogen. (Deutsches
Arch. f . Klin. Med. XXXIX 405.) d. h .
ANTHROPOLOGIE .
Statuur der mensohen«®5; In eene mededeeling van Nature wordt door de
heer Stanley medegedeeld dat hem uit zijne metingen van Egyptische mummiën,
Romeinsebe doodkisten en 500 jaar oude wapenrustingen der Engelsche aristokratie
gebleken is, dat de gemiddelde lichaamslengte van den mensch gestadig grooter is
geworden. De lengte van de mummie der beroemde cleoratra, verzekert Stanley,
is 54 (engelsche) duimen, dus ongeveer zoo groot als die van een europeesch meisje
van dertien jaar. (Nature, Aug. 18, 1887 pag. 366). d. l.