
zijn om de ontlading van de wolk zonder nadeelige gevolgen door te
laten; in de tweede plaats, dat de geleiddraad, die deze eigenlijke
grondverbinding met het bovenaardsche deel van den toestel verbindt,
een zoodanig geleidingsvermogen en zoo groote doorsnede heeft, dat
de sterkste wolkenontlading, die ooit is waargenomen, daardoor kan
plaats hebben zonder een zoo aanmerkelijke temperatuursverhooging,
dat smelting of verbranding daarvan het gevolg zou kunnen zijn. Nu
heeft de ondervinding geleerd, dat aan dezen eisch voldaan wordt door
gebruik te maken van een koperen grondplaat van 1/ 2 M2. oppervlak
tot beneden het peil van het grondwater ingegraven en een daaraan
bevestigden rood koper-draad van 5 mM. dikte. In plaats van de
grondplaat kan gebruik gemaakt worden van de uitgebreide onder-
aardsche buizenstelsels, die een water- of gasleiding aanbiedt. Zeker
hebben ook geringere afmetingen soms voldaan, maar daartegenover
staan gevallen, waarbij dit geenszins- zoo was, terwijl, ten minste
zoover mij bekend is , nog nooit een bliksemafleider, die aan de bovengestelde
eisehen voldeed en overigens geen gebreken had, gefaald heeft.
In tegenoverstelling met het gevoelen van den heer co l l et te , dat
het nauwlijks meer verdient te worden vermeld, dat de grond- of aafd-
verbindingen bij den aanleg van bliksemafleiders een hoofdrol vervullen ,
meen ik integendeel, dat men daarop nauwelijks genoeg wijzen kan;
in elk geval, waar bij aanwezigheid van een'bliksemafleider schade
door inslag veroorzaakt werd, heeft de ondervinding mij geleerd, dat
wanneer de oorzaak kon worden nagegaan, deze in gebrekkige aard-
verbinding gevonden werd. In een wetenschappelijk tijdschrift voor
electrotechniek moge dus het doelen daarop onnoodig zijn; in het
Album der Natuur, onder welks lezers er ook gevonden worden, die
zich in ’t geheel niet met de studie van natuur wei enschappelijke onderwerpen,
of ten minste niet met zulk een afzonderlijken tak daarvan,
bezighouden, is dit een ander geval; ik zou de bedoelde waarheid
wel van de daken willen verkondigen.
De heer collette is van oordeel, dat de veibinding met de aardplant
eene afmeting moet hebben, die gekozen is in verhouding tot
de doorsnede en de metaalsoort van de geleiding boven den grond.
Dit zou volkomen rationeel zijn, wanneer men zeker wist, dat de
wolkenontlading niet door dezen grond-verbindingsdraad kon plaats
hebben, zonder eerst 'in haar geheel ook de geleiding boven den grond
doorloopen te hebben; dit is echter geenszins een vereischte; immers
langs verschillende wegen, b. v. door de deelen van het gebouw zelf,
metalen stangen, waterafvoerbuizen, een aantal draden enz. kan de ontlading
plaats hebben, terwijl die verschillende stroomen zich ten slotte
vereenigen tot een enkelen door den verbindingsdraad met de aard-
plaat; deze moet de geheele ontlading dus zonder nadeel kunnen geleiden
; zoo lang men nu niet met zekerheid heeft uitgemaakt, dat
hiertoe m alle gevallen een draad van geringer [afmetingen voldoende
is , blijf ik het houden met den 5 mM.-roodkoperdraad.
Aangenaam was het mij te lezen, dat de heer collette het met mij
theoretisch voor het meest gewenscht hield', den plaat-afleider buiten
het gebouw te plaatsen ; dat hieraan in de praktijk nog niet kan voldaan
worden, moet dus een spoorslag i zijn om de toestellen zoodanig
te verbeteren, dat dit wel het geval is. Niet; Ieder schijnt echter de
daartegen bestaande bezwaren zoo groot te achtenjals de heer collette ,
want bij sommige telegraaflijnen zijn dergelijke toestellen in werking
in de open lucht, b. v. langs de Noorsche kust, waar kabels en luchtgeleidingen,
elkaar dikwijls afwisselen; uit eigen ondervinding kan ik
nog meedeelen dat de heer olland hier ter stede een toestel naar mijne
opgaven buitenshuis aan een der telefoonstations heeft aangebracht,
dat nu seder 24 Juli 1885 tot volkomen voldoening van den gebruiker
werkt zonder eenige stoornis te weeg te brengen.
Zonder eenigen grond daarvoor aan te voeren oppert de heer collette
de stelling, dat het in herinnering gebrachte courantenbericht niets te
maken heeft met het al of niet aanwezig zijn van een bliksemafleider;
zoolang het tegenovergestelde niet bewezen is , blijft het mijn overtuiging
, dat de schok door arm en hoofd, waarvan in dat bericht sprake
was, wel degelijk daarmede samenhangt.
Bij de voorstelling, die de heer collette geeft omtrent het gebeurde
te Haarlem, komt men noodzakelijkerwijs in de groote moeilijkheid
te moeten verklaren waar de hoeveelheid elektriciteit gebleven is , die
den verdwenen draad doorloopen en zoo sterk verhit heeft, dat hij
, eindelijk smolt, maar naar zijne meening, 'bij aanwezigheid van een’
afleider, dezen toch niet zou bereikt hebben. Zeker is zij niet te niet
gegaan. Zulk een onderstelling is immers in strijd met de allereenvoudigste
grondbeginselen, waarop de inzichten omtrent de werking
der natuurkrachten berusten, en toch volgt ze onmiddellijk uit het
beweren van den heer collette. Dat het geval geen ernstiger gevolgen
had, kan slechts gedeeltelijk uit het afsmelten worden verklaard, want
vooreerst moet de stroom, die het veroorzaakte, het gebouw, waaraan
de draad bevestigd was, bereikt hebben, vervolgens kan er nog