
verteren kan. In zijne tegenwoordigheid worden daarop aan dezen vogel
kleine, stukjes oud ijzer in den hek gegeven en, nadat deze het darmkanaal
in zijn geheel doorgegaan zijn, wordt de proef zoolang herhaald
, totdat het ijzer inderdaad geheel verteerd is. Hij, de schrijver
namelijk, ziet wel in, dat het arme dier, waarvan het darmkanaal
zoo ruw wordt op de proef gesteld, het metaal niet verteert in den
eigenlijken zin van het woord, want het ijzer wordt volgens hem
hier door zijn eigen sout verteert, evenals het zichzelf verteert 'op
eene vochtige plaats. Zijne vergelijking »dat de lucht dan ook wel voor
een Struissche Maeg kan worden gehouden” laten wij voor hetgeen
zij is, om liever acht te geven op de proef, die hij vervolgens uitvoerde.
. Den vogel gaf hij toen een kleinen gouden ring, die door
het dier met meer graagte werd geslikt dan het ijzer; de ring kwam
even schoon te voorschijn, als hij voorheen geweest was en de hoeveelheid
van het goud was niet—verminderd. Hieruit wordt dan weder
afgeleid, dat het goud een bestendig corpus heeft.
In het goud had de Prima Materia dus het meest volmaakte geleverd
, hetwelk in het rijk der metalen en der mineralen te winden
was. De daarin aanwezige ».Mercurius, Swavel en Sout”. waren alle
drie volmaakt; zij zouden, wanneer zij ieder op zichzelf hadden bestaan,
de »Mercurius, de Swavel en hét Sout der Philosophen” geweest
zijn. Zoolang zij echter een geheel vormden, had de kunst er
niet veel aan voor het groote werk; slaagde men er daarentegen in de,
als het ware op zich zelf levende maar thans in een slaap verkeerende ,
beginselen van elkander te scheiden en in vrijen toestand te verkrijgen,
dan had 'men »het zaad der metalen” gevonden, dat zich ook van
het andere levenlooze van de mineralen en metalen meester maken
en daarin een nieuw leven wekken kon. Gelijk het levensbeginsel in
den kiemenden zaadkorrel beschikt over de grondstoffen, waaruit de
voedingsstoffen der plant bestaan , en daaruit het lichaam van de,levende
plant opbouwt, zoo zou dit »zaad der metalen”, wanneer het met
een der onvolkomen metalen was vermengd, om zich heen grijpen
en een nieuw leven verwekken , waardoor uit het onvolkomene het
volkome, uit het gemeene het edele, uit lood b. v. goud groeien zou.
Waarnaar zou men thans beter kunnen beoordeelen of een metaal
in goud veranderde dan hiernaar, dat het de kleur en den glans
daarvan verkreeg ? Hierom werd de bepaalde kracht van het goud,
waarop men het oog had, eene tingeerende zwavel genoemd, of werd het
onderscheid tusschen twee soorten van metalen ook wel uitgedrukt door
de woorden: koper, lood, tin, kwik en ijzer kunnen niets tingeeren,
maar moeten zelf gefingeerd worden.
Het goud was als. de zon, waaraan de maan en de planeten haar
licht ontleenen. Daarom wordt het ook Sol genoemd en door het
zonneteeken 0 voorgêsteld. Voor het zilver, »dat zelf van den Ko-
nink moet worden geholpen” werd het teeken der maan 3) gebruikt,
die haar licht van de zon ontvangt; de teekens der overige metalen
waren tevens teekens die voor planeten werden gebruikt.
Hoe hoog het goud onder de metalen staat aangeschreven, leeren
wij b. v.-nög uit de volgende woorden: »het goud dan is de Son der
Metalen.;: de Mensch is de Son der Dieren'; de Wyn is de Son aller
Landvruchten. De Sal Armoniac is> een Son onder de Souten (Groene
JLeeuw bladz. 218).”
Dat: eene geringe hoeveelheid van een metaal eenen krachtigen
invloed op eene veel grootere hoeveelheid van een tweede .metaal zou
kunnen uitoefenen , is eene stelling , wier waarheid men den alchymisten
allerminst bestrijden mag, Zij hebben daarvan even duidelijke voorbeelden
gezien als wij er van kennen. Hoe veel harder worden toch
niet goud. en zilver, wanneer daarmede eene kleine hoeveelheid koper
wordt samengesmolten; eveneens deelt eene kléine hoeveelheid tin aan
het koper eene grootere hardheid mede. Mengsels van bismuth, lood,
tin , en cadmium, metalen, die ieder afzonderlijk eenen warmtegraad
van 230° of hooger vereischen om vloeibaar te worden, smelten reeds
onder 70°, dus in warm water, dat nog niet kookt. In het geel koper,
eeü mengsel of legeering van zink en koper, heeft stellig wel de een
en andere alchymist een kunstmatig goud, althans eene stof die daartoe
naderde, gemeend te erkennen, en waar hij zag, dat een spoor van
arsenikum de roode kleur van koper in wit veranderde, heeft hij zich
over eene welgeslaagde proef in de goede richting verheugd. Het lood
zou stellig nog. minder hoog bij hem aangeschreven hebben gestaan
dan reeds het geval was, wanneer hij gezien had, dat een mengsel
van goud en een tweeduizendste van dezelfde hoeveelheid aan lood
niet fraai goudgeel maar oranjebruin gekleurd is.
Maar waar was dan toch het middel te vinden, waardoor de drie in
het goud vereenigde beginselen van elkander konden worden gescheiden,
waardoor het goud kon worden »geopend” , zooals men zich dikwijls
uitdrukte? f5Waar het te vinden was? Overal, ten minste men zocht
het overal en in alles, in de overtuiging, dat de gansche wereld
opgebouwd was uit dezelfde drie beginselen, die ook in de metalen