
tin en kwik,) maar ook de mineralen en de zouten, ja ook alle
plantaardige en dierlijke stoffen, die aan de werking van deze drie
beginsels hun bestaan te danken hebben.
Met instemming worden hier de woorden van b a s il iu s aangehaald:
de geest is in de $, de kouleuren zijn in de ^ 1, de hardigheit, of
dat »haer bestendig maekt, is in het Sout.” De vluchtigheid, de
mogelijkheid om bij verhitting in gassen te kunnen overgaan, die zich
bij eene voldoende afkoeling weder tot vloeistoffen verdichten, wordt
aan het kwik toegeschreven; de zwavel deelt de kleur mede en het
zout openbaart zijne werking, wanneer bij de verbranding van de
stoffen vaste stoffen achterblijven. »Het hout” , zoo lezen wij ergens
in de Roode Leeuw, »heeft drie dingen in zich; en van dese drie gaen
er twee in de schoorsteenen omhoog, te weten de zwavel en het
kwik, ’t welk dan een Volatile of vluchtig Sout is” . En in de Groene
Leeuw nog eens: »wanneer een hout aen het vuur komt, sal het
branden, daer het niet meer is dan een gecoaguleert water; waèrom zyn
gants Corpus byna in de lucht wech vliegt, wanneer in zijn asschen
nog eenig Sout is , die men gebruiken kan, om een glas daer uit te
maken. De rook is synen kwik, die mede nog eenig Sout in zich heeft.”
De kunst der philosophen bestaat dan in drie dingen. De materie
der philosophen, die gezocht moet worden om de Prima Materia, die
in de bestaande stoffen eene vaste gedaante heeft aangenomen en nu
als het ware dood is en niet meer verandert, daaruit weder vrij te
maken en tot een nieuw leven te wekken, moet ook in deze drie:
kwik, zwavel en zout worden gezocht. Slaagt men er in deze materie
der philosophen, d. i. den steen der wijzen te vinden, dan is men
als het ware in het bezit van het zaad of sperma der metalen geraakt,
dat zich evenals iedere zaadkorrel verder ontwikkelen kan.
Hier willen wij de waarschuwing laten volgen, die door g o o s s en
v a n v r e e s w i jk aan zijne lezers waarlijk niet is gespaard, dat met de
namen der drie werkzame beginsels ook wel drie algemeen bekende
stoffen worden «aangewezen, maar dat er een groot verschil is tusschen
deze en gene. Tal van uitdrukkingen, waarin deze waarschuwing bevat
is, kan men in de geschriften vinden. »Ik seg niet, dat de gemeene
£ dit soude zyn, soo als hij in sijn ruiw wesen is ; maar als sijn
binnenste is uitgedreven, dan sal ’t eerst gezien worden”. Wanneer
wij hem hooren zeggen »niet den gemeenen <J>, maar die de geest in
1 In dit teelten ontbreekt een klein dwarsstreepje.
zijn lichaam is,” dan is het alsof hij omtrent het metaal kwik iets
wil zeggen, dat hierop gelijkt: »niet de kinabast zelf, maar de alkaloïden,
die er in zijn, hebben waarde voor ons.” Het »quiksilver is
anders niet als een Metaal, dat met sodanige aarde is ontfangen, dat
zwaarlijk is te ontleden, doordien dat sijn lichaam en geest in een
seer naa'uwe verbintenisse zijn, daarom hij wel voor quiksilver gehouden,
en daarom is hij nog geen ij.” Wie daarom den steen der
wijzen in het metaal meent te vinden, omdat dit denzelfden naam
draagt en door hetzelfde teeken wordt voorgesteld als de Mercurius
der Philosophen, neemt den zoon voor den vader, eene vergissing
waarin »vele heeren Alchymisten in Amsterdam en Zeeland en nog
andere' omleggende plaatsen” vervallen , die daarom bedrogen uitkomen.
Eveneens wordt bij herhaling het »gemeene Sout” en de »gemeene
Swavel” van de vermeende beginselen der metalen onderscheiden.
Niet al deze drie beginselen der metalen worden echter voor even
belangrijk gehouden. Voornamelijk op Mercurius en Swavel komt het
aan; zonder het Sout kan echter geen ding een Corpus hebben, en
daarom hebben ook de eerstgenoemde twee het derde noodig als een
lichaam, waarin zij als het ware worden vastgelegd. »De Moeder der
Metalen” zoo luidt het in het Vervolg van het Cabinet der Mineralen,
»is niet anders dan de g en £ der Oude Wysen; doch deze twee
hebben t ’ samen maar een eenig lichaem, waarin zij door haar Sout
zijn t ’saem verbonden. Soo ras een metaal in het smeltvyer komt,
zoo vliegt de Moeder wech van haer kind, dat zij ter Weereld ge-
bragt heeft.” Hierin ligt de mededeeling van het feit opgesloten, dat
hetgeen de kleur, den glans, de vluchtigheid van het metaal uitmaakt
, in het smeltvuur verdwijnt; het metaaloxyde, hetwelk achterblijft,
wordt als het stoffelijke overschot beschouwd van het geheel,
waarin de genoemde eigenschappen zich hadden vertoond. De meer
ondergeschikte beteekenis van het »Sout” wordt ook uitgedrukt in
de volgende woorden (Silvere Rivier ofte Konings Fontein, bladz. 59):
het sout is een gecoaguleert V (water , in den zin van eene der vier
grondstoffen van a r i s t o t e l e s ) , dat de natuur aanneemt van de plaatse
die het ontmoet, hetzij van £ ofte $, also werd dat V verandert
van natuur, komt het bij Mercurius, so neemt het die aart daarvan
tot zich.” Dat in den gedachtenkring der philosophen nog altijd de
voorstelling1 uit overoude tijden leefde, dat de stof zelf zonder eigenschappen
wordt gedacht, kan men duidelijk gevoelen. De natuur,
d. w. z. de Prima Materia, leest men b. v. in de Goude Leeuw (bladz. 81)
30