
dat een deugdelijk bewijs oplevert voor de waarheid van het gezegde.
De tinertsvoerende gangen van het straks meer uitvoerig besproken
Saksische Ertsgebergte liggen o. a. in graniet. Nu heeft deze graniet
als toevallig inmengsel tinwaldiet-, eene ijzer-lithiumglimmersoort met
fluoor. Genoemde tinwaldiet bevat 0.22 pet. tin.
De granieten van het Fichtelgebergte hebben veel overeenkomst
met eerstgenoemde. Zij voeren eèn zwarten glimmerdien men tot
zeer onlangs voor een magnesiumglimmer hield, totdat het onderzoek
van den hoogleeraar sandberger aantoonde, dat ook dit mineraal
een ijzer-lithiumglimmer moest zijn. Opmerkelijk genoeg bevatten de
granieten aan de oostelijke helling van het Fichtelgabergte tinerts.
Gelijke resultaten gaf het onderzoek der granieten van Centraal-
Frankrijk (Haute Vienne en Creuse), die van Cornwallis e. a. p. alle
distrikten, die min of meer rijk zijn aan tinerts. Ook in laatstgenoemde
granieten vond sandberger tinwaldiet.
Nadere bewijzen leveren verder de goud- en zilvererts-voerende
gangen van N.-Amerika. Het nevengesteente van den. Comstockgang
in Nevada, een diabaas, en vooral het daarin vóórkomende augiet,
onderscheidt zich door een opmerkelijk gehalte aan edel metaal. De
verweerde gedeelten hebben hiervan 50 pet. verloren, en de betrekke-'
lijke hoeveelheden goud en zilver zijn in het nevengesteente dezelfde als in
het erts van den gang.
De diabaas van St. Andreasberg in den Hartz, ^respectievelijk de
daarin voorkomende augiet, vertoont iets dergelijks. Ook bij Leadville
in Colorado zijn het de eruptieve gesteenten, welke de zware en edele
metalen herbergen , enz.
Op grond van deze verschijnselen achten sommigen, en daaronder
prof. sandberger, deze wijze van opvulling de éënig mogelijke. De
eenig mogelijke Is zij zeer zeker niet; of nu datgene, wat daarneven
mogelijk is , en dat wij als sublimatie en als kristallisatie uit het water,
dat van beneden naar boven werd geperst, hebben leeren kennen, ook
werkelijk in de natuur zijn aandeel heeft geleverd tot het opvullings-
materiaal, is op zijn minst genomen vrij waarschijnlijk. Gelukkig,
dat deze theoretische beschouwingen en die strijd der meeningen geen
afbreuk doen aan ’t werkelijk bestaan dier opvullingen. Onbekommerd
dan ook om de historia dezer ertsgangen spoort de praktische bergman
steeds onvermoeid die bronnen van rijkdom op, vervolgt den loop
der reeds bekende, en delft en graaft onvermoeid in de ingewanden
der aarde tot nut en zegen der menschheid. »Glück auf!”
Zoo even werd gezegd, dat de opvulling van de gangen der Saksische
ijzergroep nog steeds voortduurt. Ook de vorming van nieuwe
spleten heeft nog geenszins haar eind bereikt. Opheffingen en dalingen
der aardschors, aardbevingen en vulkanische werkingen drijven nog
steeds haar spel. Dientengevolge behoort de vorming der ertsgangen
nog niet uitsluitend tot de historie, maar ook nog in het heden-
daagsche tijdperk loogen de wateren de gesteenten uit om den buit
wederom elders in de kloven der aardschors aftezetten. Van welken
aard evenwel zijn deze afgezette stoffen? Worden de tinertsgangen
van het Ertsgebergte,' de koper- en' zilvergangen van den Hartz enz.
slechts uitgehaald, om elders in soortgelijke vormingen op nieuw te
verrijzen en een later nageslacht te dienen ? Zeer zeker gaat veel van
den tegenwoordig bestaanden metaalrijkdom verloren , wordt opgelost
en in dien staat vervoerd om elders op nieuw te bezinken en te
kristalliseeren, maar daargelaten, dat de omstandigheden geheel en
al gewijzigd zijn en dientengevolge de vorming van nieuwe gesteenten
en ertsen niet volkomen meer op dezelfde wijze plaats kan grijpen;
daargelaten, dat slechts ;geringe gedeelten van ’t eens uitgesmolten
metaal in den schoot der moederaarde terugkeeren, dan nog zijn er
redenen, die ons dwingen tot de onderstelling, dat elke periode der
aardgeschiedenis hare eigenaardige gesteenten voortbracht, die later
niet weer verschijnen.
Zoo b. v. behooren de doorbraken der granieten tot de allereerste
tijden van de geschiedenis der aarde ; zij reiken ongeveer tot het steenkolentijdvak.
Van dezen tijd af tot aan het einde van het tweede tijdvak
zien wij voornamelijk porfieren doorbreken, terwijl in het tertiaire
tijdvak bazalten, phonolieten en trachieten worden uitgegoten. De lava’s
van het na-tertiaire en van het hedendaagsche tijdvak komen in samenstelling
nog vrij wel overeen met de trachieten. De aard en samenstelling
dier eruptieve massa’s is in alle deelen der aarde zeer eenvormig.
Nu verdient het opmerking, dat de granieten tot de zoogenoemde
zure d. i. aan kiezelzuur rijke, de bazalten 'enz. tot de basische gesteenten
behooren, terwijl de porfieren vrijwel een mengsel van deze
zure en basische massa’s vertegenwoordigen.
Daar verder de zure gesteenten specifiek lichter zijn dan de basische,
moesten zij in den gloeiend vloeibaren aardbol meer de bovenste lagen
innemen, dus ook het eerst verharden, en bij de opvolgende doorbraken
het eerst verschijnen.
In den tegenwoordigen tijd zijn nu deze zure rotsen reeds geheel