
slaap toch zoo diep, dat men de dieren gerust in zijne handen kan
wegdragen, zonder dat ze ontwaken. Ook bij het zooeven vermelde
wakker worden hebben zij bewustheid genoeg om te eten, maar ook
•niet veel meer. De slaap_ duurt' tot het einde van April, zoodat het
dier gewoonlijk ongeveer“zeven maanden in dien verdoofden toestand
doorbrengt; vandaar de naam.
De kleine hazelmuis slaapt ook zeer diep, ofschoon ook zij nu en
dan ontwaakt -met een gelijk doel als zijne grootere familiegenoot. Ook
in gevangenschap houdt zij een’ winterslaap, althans wanneer zij niet
in een' vertrek wordt gehouden, dat geregeld warm blijft.
De groote hazelmuis slaapt niet zoo vast; zij blijft gedurende den
slaap gevoelig voor aanraking en antwoordt daarop met spiertrekkingen
en geknor. Worden meer dan een van deze ontevredene, bijterige, en
vraatzuchtige dieren samen gehouden, en is er een uit den winterslaap
ontwaakt, wee dan de andere! De wakker geworden hazelmuis zal
zich niet ontzien hare nog slapende of slaapdronken kameraden aan te
vallen, dood te bijten en met smaak op te peuzelen:
Volgens proeven van mangili is strenge koude in staat de slapende
hazelmuizen te wekken. Ben dier, dat bij 1° R. sliep, werd bij 1°
onder nul wakker en begon te vreten, terwijl bij 5° R. boven nul de
ademhalingen veel minder in aantal waren dan bij 1° R.
Onder de knaagdieren is nog eene familie, die dér sp r ingmui zen
en spr inghaze n, bij welke ook winterslaap optreedt. Eene Noordameri-
kaansche huppelmuis rolt zich tot dat einde in een’ kogel van leem in
en blijft den winter daarin verstijfd doorbrengen; de woestijnspringmuis,
ofschoon in Aegypte, Arabië en omgevende streken voorkomende, vervalt
bjj ruw weer in eene soort van verstijving, die aan winterslaap
herinnert; eene soort, die Zuid-Europa en een groot deel van Siberië
bewoont, slaapt in holen van het begin van September tot het einde
van April. Om niet al te uitvoerig te worden, zullen wij het bij
deze vermelding laten.
Liever wijden wij onze aandacht nog eenige oogenblikken aan een
dier, dat in de laatste jaren ook in ons land verschenen is, al
is het dan ook slechts op enkele plaatsen in Limburg. Ik bedoel den
hamster. Wel is waar heeft men overal op andere plaatsen ook hamsters
meenen te vinden, toen de roep van zijne verschijning uit Limburg
tot ons kwam, maar deze zijn alle gebleken andere dieren te zijn,
voor een groot deel waterratten.
De hamster n u , is een dier van + 3 dM. lang, met een korten
staart, geelbruin aan de bovenzijde met witte plekken aan de keel
en op enkele andere plaatsen, en in tegenstelling met de meeste andere
dieren aan de buikzijde veel donkerder,, gekleurd dan aan de rugzijde.
Hij heeft groote wangzakken, die tot aan de schouders reiken. In
vruchtbare streken, waar de bodem niet al te vochtig en niet al te
kruimelig is , wordt hij dikwijls aangetroffen. Hij graaft holen in
den grond.
De meeste hamstersj althans de wijfjes, hebben , behalve het eigenlijke
nest, nog eene 3 tot 5 dM. diep onder de oppervlakte liggende zomerwoning.
Het eigenlijke nest, waarin nooit meer dan één exemplaar
van deze onverdraagzame , egoistische diersoort den winter doorbrengt,
ligt 1 a 2 M. onder den beganen grond. In de woonkamer, welker
wanden zeer glad zijn en welker bodem met stroo en leege korenhalmen
is bekleed, monden 3 gangen u it, nl. een ingang en een uitgang
naar buiten en eene gang, die naar de voorraadkamers voert, waarvan
jonge hamsters nog slechts ééne, oudere, vooral oude mannetjes verscheidene
aanleggen. Dikwijls heeft eene der gangen nog eene afzonderlijke
uitstulping, die door den bewoner gebruikt wordt om zijne uitwerpselen te
bergen. In de voorraadkamers wordt alles ingedragen, wat de tijd van het
jaar oplevert: boonen, erwten, knollen, graan enz. Daar deze verschillende
stoffen niet op denzelfden tijd geschikt zijn om geoogst te
worden, vindt men menigmaal in de voorraadschuren het voedsel
eenigszins gerangschikt. In zijne wangzakken draagt de hamster vooral in
den vroegen morgen zijnen buit naar huis. Het geheele dier is dan
misvormd door de sterke opzwelling van den hals. Thuis gekomen strijkt
het met de voorpooten den opgedanen voorraad in de schuren u it, die
vast tegen het reeds voorhandene wordt aangedrukt, zóó zelfs, dat men bij
het opgraven van een hamsternest dikwijls ijzeren werktuigen moet gebruiken
om de massa los te breken. Hamsters, welke eenigszins kieskeurig
te werk gaan, zijn er ook. Vooral de mannelijke, welke volop
den tijd hebben, bijten de graanstengels zoo ver naar boven af, als
zij kunnen en zoeken de beste korrels uit de aren. De wijfjes, welke
na den laatsten worp (gewoonlijk in Juli) nog haastig een winternest
moeten graven, hebben minder den tijd , zoo schiftend te werk te gaan en
zorgen slechts, dat zij eene voldoende hoeveelheid binnen krijgen. Ik
zeg, eene > voldoende” hoeveelheid; in de meeste gevallen is zij evenwel
niet slechts voldoende, maar overmatig groot, daar zij tot een centenaar
aan gewicht kan bedragen. Menig mensch zou aan den hamster een