
een goddelijk persoon moet voorstellen. Het scheikundig onderzoek
leverde in heide gevallen eene verrassende uitkomst op. Immers de
vaas moet naar het brokstuk te oordeelen uit zuiver antimoon hebben
bestaan, eene grondstof,_waarvan men tot nog toe geen enkel voorwerp
gevonden had. Wel is het antimoon een kostbaar bestanddeel
van een aantal legeeringen (boekdrukkersmetaal b. v. bestaat uit antimoon
en lood), maar op zich zelf trof men het tot nog toe niet aan. Koper,
lood, bismuth noch zink was hier aanwezig; als bijmengselen werden
alleen sporen van ijzer gevonden. Tot nog toe meende men ook, dat
antimoon eerst in de 1 5 de .eeuw herkend was; het bewijs ligt hier
voor de hand, dat men zich hierin vergiste. Enkele uitdrukkingen
bij DioscoBiDEs en bij plinïus , waarin gesproken wordt over de ver-
andeiing van antimoonglans in lood bij sterke verhitting, maken het
volgens berthelot waarschijnlijk, dat onder het lood der ouden somtijds
ook antimoon moet worden verstaan.
Het knielend beeldje is door de aanraking met de lucht sterk veranderd
; toch zit er nog een zuivere kern in. Beide, de veranderde
lagen zoowel als de kern, leeren , dat het beeldje, waarschijnlijk afkomstig
uit een tijd van 4000 jaren vóór het begin van onze jaartelling,
uit zeer zuiver koper bestaat. Van een bijmengsel van tin ,
waarmede het koper dikwijls tot brons [werd samengesmolten, is
hier geen sprake. Tinertsen-komen betrekkelijk zeldzaam voor en
het tin moest naar het land der Chaldeën wordén gebracht, zouden
zij het met koper samensmelten; koperertsen daarentegen kwamen in
de nabijheid voor. In den tijd, waarin dit beeldje werd vervaardigd,
had het tin dus waarschijnlijk zijnen weg naar Midden-Azie nog niet
gevonden; toch is het ook mogelijk, dat eene of andere omstandig-
heid, van godsdienstigen aard b. v ., hier de aanleiding tot het gebruik
van zuiver koper is geweest.
OVER BLI KSEMAFLEI DERS .
Namens eene commissie, daartoe door de Parijsche akademie van
wetenschappen benoemd, werd onlangs, bij monde van den bekenden
natuurkundige fizeau, aan den minister van openbaar onderwijs verslag
gedaan van hare zienswijze omtrent eenige door dien ambtenaar
gestelde vragen. In den brief van den minister werden vooral inlichtingen
gevraagd omtrent den invloed, dien het op de inrichting der
bliksemafleiders moet hebben , dat, hoe langer hoe meer , ijzeren massa’s
in gebruik komen bij den bouw. Want wegens de voordeelen, die het
in de meeste gevallen aanbiedt hout door ijzer te vervangen , worden
langzamerhand zolders, daken , ja zelfs deuren en vensters van metaal
gemaakt. En het is te verwachten dat deze uitstekend geleidende,
meestal met elkander verbonden voorwerpen , die op verschillende afstanden
der afleiders zijn geplaatst, eene groote rol moeten spelen
als. het' er op aankomt de elektrische verschijnselen, die een onweder
vergezellen, te wijzigen en te beheerschen. Moeten n u , zoo wordt
gevraagd, deze metalen onderdeelen van den bouw en evenzoo de
gasleiding, de waterleiding en de buizen der verwarmings-toestellen ,
die de verschillende verdiepingen met elkander in geleidend verband
brengen, met den bliksemafleider worden verbonden ?
De commissie meent dat haar antwoord op deze vraag bepaald bevestigend
moet zijn. Zij is van oordeel, dat het hoogst onvoorzichtig
zou zijn en de waarde van de bescherming van een gebouw door
een afleider zeer zou verminderen, als men niet alle metalen deelen
van eenigzins belangrijke afmetingen, die zich daarbinnen bevinden,
met dien afleider in geleidend verband bracht. Bevinden er zich op
één gebouw meerdere afleiders en meerdere draden, die naar afzonderlijke
putten loopen, dan moet dat verband worden gemaakt tusschen
die metalen deelen en zoovelen van de afleiders als zich in hunne
naaste omgeving bevinden.