
184 DE AUTOTOMIE OF ZELF-AMPUTATIE IN HET DIERENRIJK.
de tweede pootgeleding. Deze geleding is eigenlijk samengesteld uit
de aaneengroeing van de dij-ring en dij, en de breuk beantwoordt steeds
aan het groefje, dat de aaneengroeing van den dij-ring en de dij
aan duidt *.
Dit geldt voor alle krabben, die fredericq onderzocht heeft (Carci-
nus, Platycarcinus, Portunus, Xantho, Maja, Hyas enz.; ook voor
Pagurus, Palaemon en Crangon) , als mede, onder de kreeften , bij de
Langoeste (Palinurus). Bij de rivierkreeft (Astacus) en de zeekreeft
(Homarus) vindt men de bedoelde versmelting van het tweede en derde
pootlid alleen bij het eerste paar poëten, dat de schaar draagt, ter wijl
bij de overige vier paren die leden vrij zijn en met elkander verbonden
door een gewricht. Die acht pooten breken dan ook afin het
genoemde gewricht — wanneer namelijk de proef gelukt. Want dit
geschiedt bij de zeekreeft niet zoo gemakkelijk en zeker als bij de
krabben; het is dan ook noodig voor die proef steeds pas gevangene
en nog krachtige dieren te kiezen. De rivierkreeft verliest nog al gemakkelijk
de scharen, maar proeven op de overige pooten genomen
zijn aan fredericq niet gelukt.
Het breken der pooten bij deze proeven is niet, zooals men vermoeden
zou , het gevolg van eene groote breekbaarheid van die deelen ,
want de ondervinding leert, dat bij eene doode krab, of bij eene waarvan
het zenuwstelsel geparalyseerd is, de pooten, voor zij breken,
aan eene trekking van soms honderd malen het gansche lichaamsgewicht
van het dier weerstand bieden. Breekt de poot op deze
wijze, dat is door uitwendig mechanisch geweld, dan breekt zij gewoonlijk
af tusschen het kopborststuk {cephalothorax) en het eerste lid
(heup), — soms in het volgende (tusschen heup en dijring).
Welke is nu de beteekenis van deze autotomie ?
Huxley zegt in zijn boek over de kreeft: .»wanneer dit dier bij een
van zijne scharen wordt vastgehouden, zoodat het niet kan ontkomen,
dan is het in staat om de zwarigheid op te lossep door het l id , dat
in de hand des visschers is , af te breken en zélf te ontsnappen.” 1
1 De pooten der insekten en schaaldieren bestaan, van het lichaam af gerekend, nit
de heup (coxa), — den_dij-ring {trochanter) , die, gelijk wij zagen, dikwijls met
het volgend lid tot één stuk is vergroeid, — de dij (femtir), — de scheen (tibia) —
en den voet (tarsus) die weer uit eenige (bij de insekteh meestal 5, hij de schaaldieren
2) leden bestaat. Bij .de spinnen bestaan de pooten uit 7' (soms 6) weinig van
elkander verschillende leden.
DE AUTOTOMIE OF ZELF-AMPUTATIE IN HET DIERENRIJK. 185
Moet men dus de autotomie beschouwen als een intelligente of in-
stinctive handeling, waarbij de wil en de gemoedsbeweging van het
dier werkzaam zijn ?, F redericq meent, dat zijne proefnemingen het
tegendeel bewijzen.
In den bodem van eene groote houten lade bevestigt men een zestal
spijkers en maakt aan iederen spijker een groote strandkrab met
een der pooten door middel van een touwtje vast. Benige' worden
rechtstreeks aan de spijkers gebonden; aan anderen laat men wat meer
vrijheid door het touwtje langer te nemen. De lucht in de lade wordt
■vochtig gehouden door verscheidene natte, sponzen. Van tijd tot tijd
geeft men aan de lade eene reeks van haastige schokken om de dieren
tot vluchten aan te sporen. Deze doen dan ook hun uiterste best om
los te komen, maar geen enkele redt zich door den poot af te breken,
die vastgebonden is. Na zes uren eindigt men de proef. De zoolang
vastgehouden poot heeft het vermogen om af te breken niet verloren;
het is genoeg hem 'Op zijn midden fiksch te knijpen om hem dadelijk
te zien afbreken.
Eene krab, die men bij een poot houdt zonder deze te knijpen, zal
nooit hare toevlucht nemen tot autotomie ; wat meer is, als men
snel met eene scherpe schaar het uiteinde afsnijdt van een anderen
poot dan dien, welke men vasthoudt, dan zal de krab nooit den vastgehouden
poot afbreken,’ p |» t geen haar in vrijheid zou stellen, —-
maar den verminkten, waarvan het verlies haar niets helpt.
Bij een aantal krabben verniele men de bovenslokdarmknoopen , die ,
bij de schaaldieren, evenals bij de insekten, de zitplaats zijn van den
wil en de coördinatie der bewegingen en dus met de hersenen der
gewervelde dieren moeten worden vergeleken. Toch heeft het afbreken
der pooten bij deze krabben onder dezelfde omstandigheden even gemakkelijk
en zeker plaats, als bij de onbeschadigde.
Men plaatse een levende krab in een glazen vat met eene met aether
of chloroform doortrokken spons. De dampen van die vochten maken
eerst het dier zeer opgewekt, doch daarna worden de bewegingen al
minder en minder levendig. Neemt men nu het dier uit het vat vóórdat
het geheel verlamd is, dan kan men gemakkelijk de verdooving der
verstandelijke vermogens en de opheffing van zelfbewuste beweging
constateren. Maar in dit tijdperk neemt men nog steeds de autotomie
der pooten waar.
Men vat voorzichtig tusschen duim en wijsvinger het middendeel
van de poot eener krab en licht het dier daarbij op. Nu snijdt men