
som vergeleken met de schatten, welke hij haar had verschaft, en
werden zelfs niet door hem aangenomen.
Terwijl dit alles geschiedde, was de echtgenoot der gravin afwezig.
Hij diende reeds verscheidene jaren in een buitenlandscb leger. Het
bericht van den plotselingen rijkdom bereikte ook hem en, het getuigt
niet voor de teerheid van den band tusschen de beide echtge-
nooten, hij ziet zich verplicht de hulp van eenen rechtsgeleerde in
te roepen om ook voordeel van den verworven schat te genieten. Het
was een zeer bijzonder geval en daarom wendt de rechtsgeleerde zich
tot de bovengenoemde faculteit met de vraag, of de echtgenoot der
gravin geen recht heeft op het in goud veranderde zilver, ten minste
op het vruchtgebruik daarvan. Het antwoord luidde ongunstig voor
den belangstellenden echtgenoot; hetgeen ten bate van zijne vrouw
gemaakt was, mocht hij zich niet toeëigenen, ja zelfs het recht op het
vruchtgebruik daarvan werd hem door de hooggeleerde heeren ontzegd.
Nu mag hier niet verzwegen worden, dat k o p p , de geschiedschrijver
der scheikunde en der alchemie bij uitnemendheid, op goeden grond
bezwaren koestert de waarachtigheid van het verhaal te erkennen;
het geeft desniettemin eene juiste voorstelling van de houding door
de dienaren der gerechtigheid dikwijls tegenover de kunst om goud
te maken aangenomen en van de achting, waarin deze kunst ook nog
in de eerste helft der achttiende eeuw bij velen, zoo niet bij de meeste
mensehen, stond. Niet iedere rechtbank zou waarschijnlijk het oordeel
van j o h a n n f r i e d r i c h v o N r a i n hebben onderschreven, dat twijfel
aan het mogelijke en werkelijke bestaan van den steen der wijzen met
majesteitschennis gelijk stond, maar toch werd menig alehymist, die
aan het hof van eenen vorst verbonden was en de verwachtingen van
zijnen heer teleurstelde, gerechtelijk veroordeeld, omdat hij verdacht
werd zijne kunsten te beoefenen niet ten voordeele van den man, dien
hij zulks had beloofd, maar ten bate van iemand anders. Zoo werd
DAViD b e u t h e r , eerst in blakende gunst staande bij keurvorst A u g u s t
van Saksen, tot de pijnbank veroordeeld en als meineedige met het
verlies der vingers bedreigd, die hij eens bij het afléggen van eenen
plechtigen eed naar den hemel opgeheven had. Door vergiftiging onttrok
hij zich aan de smadelijke straf.
Strafte de rechtbank zoo menigeen , omdat hij naar men meende van
zijn vermogen een ongeoorloofd gebruik maakte, elders verleenden
hoogedelgestrenge heeren door hunne onderteekening van verklaringen
omtrent veranderingen van gemeene metalen in goud een gezag aan
het bedrijf der alchymisten, waardoor het bij het algemeen in hooge
eere geraakte.
De bovenbedoelde rechtsgeleerden waren niet de eenigen, die door
de redeneeringen en de proeven der alchymisten op eenen dwaalweg
werden geleid. Groot en klein, wereldlijke vorsten en geestelijke
heeren, bedriegers en mensehen, die door waarheidsliefde gedreven
een groot gedeelte van hun leven aan het »groote werk” opofferden,
waren van de mogelijkheid overtuigd, dat het eene metaal uit het
andere kon worden bereid. Wil men weten, hoezeer deze overtuiging
in het algemeene denken was doorgedrongen, van hoevele handelingen
zij de drijfveer is geweest, men leze het in 1-886 verschenen werk
van den zooeven genoemden hekmann k o p p : Die Alchemie in älterer und
neuerer Zeit. Ein Beitrag zur Culturgeschickte.
I.
Hoe kon zulk eene dwaling echter gedurende verscheidene eeuwen
zóó krachtig werken? Yan welke denkbeelden was zij het noodwendig
gevolg? en welke feiten hebben haar zulk een lang leven geschonken,
terwijl zij toch met de waarheid in lijnrechte tegenspraak was en
men haast verwachten mocht haar spoedig met de werkelijkheid in
botsing te zien komen ?
Het antwoord op deze vragen verwijst ons in de eerste plaats naar
de opvatting der ouden omtrent de samenstelling der stoffen, eene
opvatting in beginsel van de onze verschillende.
Eene korte herinnering aan de tegenwoordige beschouwing is wellicht
niet geheel overbodig. Wanneer men water door middel van eenen
elektrischen stroom in waterstof en zuurstof ontleedt, vindt men,
dat de hierbij verkregen hoeveelheden van deze beide gassen te zamen
evenveel wegen als het water, hetwelk als zoodanig verdween. In het
water neemt men, en hoe zou het anders kunnen zijn, de aanwezigheid
aan van waterstof en zuurstof, altijd volgens eene vaste gewichtsverhouding
vereenigd, doch op zóódanige wijze tot ééne nieuwe stof
verbonden, dat haar individualiteit (als ik mij zoo uitdrukken mag)
verdwenen is. De eigenschappen van de zuurstof zoowel als die van
de waterstof zijn verdwenen en eene nieuwe stof is opgetreden met
eigenschappen voorzien, die men van te voren niet had kunnen voorspellen.
Hetzelfde is het geval, wanneer men een mengsel van zwavel-
bloem en ijzervijlsel in eene bepaalde gewichtsverhouding (b. v. 4 G.