
Langen tjjd was de algemeen heerschende meening, dat de ver-
deeling der vaste landen en zeeën van de oudste perioden der aard-
gesehiedenis af aan de grootste veranderingen onderworpen is geweest;
dat in vroeger tijden uitgebreide' continenten op plaatsen bestonden,
waar tegenwoordig de diepste zeeën worden aangetroffen , terwijl
omgekeerd op plaatsen, die tegenwoordig door de vaste landen worden
ingenomen, onpeilbare diepten aanwezig waren. Niet alleen om de
overeenkomst tusschen de faunen van twee ver van elkander verwijderde
landstreken te verklaren, doch zelfs om voor de aanwezigheid
van een enkel geslacht op ver van elkander gelegen plaatsen eene
verklaring te kunnen geven, nam men .somtijds de opheffing van
verscheidene duizenden vierkante mijlen aan en dacht zich beide.
streken in eene vroegere periode met elkander vereenigd. Om bijv.
de eigenaardige betrekking tusschen de Europeesche en Noord-Ame-
rikaansche fauna en flora en de aanwezigheid van verscheidene dieren
op de tusschen beide vaste landen in den Atlantischen Oceaan gelegen
eilanden te kunnen begrijpen, nam men tot een hypothetisch continent—
'tlantis genaamd — zijn toevlucht, terwijl een nu onder de
zee gezonken continent, het bekende Lermiria, dat zich van Madagaskar
tot aan Ceylon en de eilanden van den Indischen Archipel
zou uitgestrekt hebben, voor vele zoölogen het eenige middel was-
om voor de eigenaardige verspreiding der dieren op deze merkwaardige
eilanden eene verklaring te geven1.
Wij merkten échter in ons vorig opstel * 5 1 2 3 reeds met een enkel woord
op, dat sedert o.a. semper er op gewezen heeft, dat de overeenkomst
tusschen de faunen van twee ver van elkander verwijderde landstreken
dikwijls ook op eene andere wijze verklaard kan worden, nl. door den
eigenaardigen invloed der zeestroomingen, de tijd voorbij is, waarin
men geheel naar willekeur continenten verrijzen en weer onder het
zeeoppervlak kan laten verdwijnen.
Men verviel nu langzamerhand tot eene geheel tegenovergestelde
meening en wel tot deze, dat, niettegenstaande de vele veranderingen ,
die er ten opzichte van de verdeeling van land en water op de aardoppervlakte
sedert overoude tijden hebben plaats gegrepen, de continenten
en de groote zeebekkens toch in hoofdtrekken dezelfde zijn ge1
In een opstel van a. b. meter (»Versunkene Continente” , Deutsche Rundschau, 1881)
wordt de onhoudbaarheid der hypothese van het vroegere bestaan dezer beide continenten
aangetoond.
5 Zie: Album der Natuur, 1886, blz. 299.
bleven — eene hypothese, die reeds door den bekenden amerikaanschen
geoloog Dana aangenomen werd en onder de jongere natuuronderzoekers
als geikie 1 , wallage 3 en anderen vele aanhangers telt.
Aan onze belofte, reeds in ons vorig opstel gedaan, willen wij nu
voldoen en trachten onze lezers eenigszins uitvoeriger dan wij toen
konden doen, met deze belangrijke quaestie bekend te maken.
De reeds genoemde natuuronderzoekers putten hunne argumenten,
die hen tot het aannemen dezer hypothese deden besluiten, voornamelijk
uit de samenstelling der sedimentaire gesteenten, die aan den
opbouw der vaste landen deelnemen en der afzettingen , die op den
bodem der diepzee worden aangetroffen.
Alleen dan toch kan de hypothese van de voortdurende plaatsverandering
der continenten eenige waarschijnlijkheid bezitten , wanneer
wij aan den . eenen kant onder de bekende sedimentaire gesteenten,
die den bodem onzer vaste landen samenstellen, er eenige kunnen
aanwijzen, die ongetwijfeld op den bodem van eene -zeer diepe zee
gevormd zijn en wanneer aan den anderen kant in het midden van
den oceaan eilanden worden aangetroffen, aan de vorming van wier
bodem oudere sedimentaire gesteenten deelnemen en welke dus als
overblijfsels van verzonken continenten beschouwd kunnen worden.
De talrijke in de laatste jaren gedane. onderzoekingen van den zeebodem
hebben ons nu echter geleerd3, dat het materiaal, dat door de
rivieren in de zee wordt geworpen, voor het grootste gedeelte slechts
op een betrekkelijk korten afstand van de kust (50 tot 100 mijlen)
bezinkt, terwijl een zeer klein gedeelte, nl. het fijnst verdeelde materiaal
, nog verder in zee wordt gevoerd. Een grooteren afstand dan 150 tot
300 Engelsche mijlen van de kust schijnen de door verweering gevormde
producten van het land niet te bereiken, doch worden hier vervangen
door de op den bodem gezonken, uiterst kleine, schalen van de in
1 Prof. Archibald geikie : Geographical evolution. (.Proceedings o f the Royal Society, 1879
p. 426) en Textbook of Geology, London. 1882.
2 Alfred rdssell Wallace: Island life. Londen 1880, blz. 81—102.
3 Zie vooral de belangrijke: verhandeling van jonN Murray en a. renard (Notice sur
la classification, la mode de formation et la distribution géographique des sediments de
mer profoude. Buil. Mus. Roy. Sist. Nai. Belg. 1884. t. I ll p. 25—62). waarin de
resultaten van de Challenger-expeditie in bet kort worden medegedeeld.