
eerst een hooger cijfer gevonden werd dan later. 201 waarnemingen van één waarnemer
(de satjssube) tusschen 1828 en 1830 bepaalden de hoeveelheid koolzuur in
de lucht in volumen op 0.00041; uit 322 waarnemingen, tusschen 1830 en 1856
door 6 personen uitgevoerd, zou men een cijfer 0.00036 afleiden, terwijl uit meer
dan 4000 waarnemingen van 22 waarnemers tusschen 1856 en 1885 volgt, dat het
koolzuur in de lucht slechts 0.00031 daarvan bedraagt. Men naderde dus langzamerhand
de juiste waarde; dat dit met één enkelen scheikundige ook het geval was,
leeren b.v. de cijfers van de saussubè, die tusschen 1809 en 1815 het gehalte'aan
koolzuur op 0.0006, tusschen 1816 en 1828 op 0.00049 en tusschen 1827 en 1830
op 0.00041 bepaalde.
Slechts twee malen werd beproefd de vaste fouten der waarneming vast te stellen,
namelijk door von gilm in 1857 en door müntz en atjbin in 1882. Zij vermengden
daartoe een bepaald volumen koolzuur met een bepaald volumen lucht en onderzochten
vervolgens, of zij dezelfde hoeveelheid terugvonden.
De verschillende methoden worden dan behandeld. Zij worden, voor zooverre zij
op scheikundige werkingen berusten, tot twee groepen gebracht; de hoeveelheid
koolzuur wordt vastgesteld in een begrensd volumen lucht of door middel van eenen
aspirator worden grootere hoeveelheden lucht met de hydroxyden der alkali- of
aardalkalimetalen in aanraking gebracht. In het eerste geval werd de hoeveelheid
koolzuur uit de vermindering in volumen, door bepaling van het gewicht van het
gevormde baryumcarbonaat of door titratie van het overgeblevene hydroxyde bepaald.
In het tweede geval diende, behalve de bepaling van het gewicht of van de alkalische
reactie, ook de bepaling van bet volumen van het kooldioxyde, dat uit het gevormde
carbonaat vrij gemaakt wérd. Van natuurkundigen aard is het onderzoek van HEINE,
die de absorptie van warmtestralen door lucht gebruikte om tot de kennis van de
hoeveelheid koolzuur te komen. Hij vond bij "deze proeven, die trouwens slechts op
drie achtereenvolgende dagen plaats hadden, een gehalte van 0,000262.
Vervolgens noemt blochmann de gevolgtrekkingen, die volgens hem uit de verkregen
resultaten mogen worden afgeleid. De lucht, waardoor de aarde omgeven
wordt, bevat gemiddeld 0.00030 aan koolzuur. De meening van müntz en atjbin,
dat de lucht op het zuidelijk halfrond er armer aan is dan die op het noordelijk
halfrond, hetgeen volgens schloesing een gevolg zou zijn van de geringere warmte
van het water der zee op het zuidelijk halfrond, verdient nog bevestiging. Boven
het vasteland en boven de zee sis]] de gemiddelde hoeveelheid even groot; boven het
vasteland is de lucht ’ 3 nachts iets rijker aan koolzuur dan over dag. De hoeveelheid
koolzuur wisselt af hoogstens tusschen 0.00025 en 0.00035; de invloed der plantenwereld,
van het gebruik van veel brandstoffen enz. laat zich alleen in de onmiddellijke
nabijheid gevoelen. Na regen heeft men tot nog zoowel eene vermindering als
eene vermeerdering opgemerkt en ook was de hoeveelheid koolzuur vóór en na regen
dikwijls gelijk.
Eindelijk deelt blochmann mede op welke wijze hij zoo nauwkeurig mogelijk-de
methode van pettenkofeb (blootstelling van een bepaald volumen lucht aan baryt-
water én titratie van het achtergebleven hydroxyde) heeft uitgevoerd; het filtreeren
en titreeren geschiedt, afgesloten van het koolzuur der lucht, die tengevolge van
de nabijheid der waarnemers betrekkelijk rijk aan koolzuur is. Ook bepaalt hij de
fouten, dié aan déze waarneming verbonden zijn. De door hem medegedeelde getallen,
die het gehalte aan koolzuur aanwijzen, wisselen af tusschen 2,84 en 3,15
tienduizendsten.
De noodige toestellen zijn verkrijgbaar bij de firma wab.mbb.tjnn, qtjilitz & Co.
It e BT, erIlijn . D. V. C.
Verandering van wit- in grauwgietijzer. — Naar aanleiding van proeven, die
op eene engelsche ijzersmelterij waren 'gedaan, heeft febdinanD gautieb witgiet-
ijzer samen laten smelten met een mengsel van ijzer met verbonden koolstof, graphiet,
kiezel (naar verhouding eene groote hoeveelheid), mangaan, phosphor en zwavel.
Hij noemt dit mengsel ferrosilidum. De hoeveelheid kiezel in de mengsels, die gesmolten
werden, was verschillend, maar bedroeg minstens 2 pet. Hij verkreeg telkens
grauwgietijzer.
De verklaring van deze verandering, die voor de nijverheid van groot belang is,
zoekt GAUTIEB in de omstandigheid , dat de oplosbaarheid der koolstof in ijzer bij
toevoeging van kiezel vermindert. Het gelukte hem dan ook omgekeerd grauwgietijzer
in witgietijzer te veranderen dooi ih'éené Bessemerpeer aan het ijzer de helft
der kiezel te onttrekken. Het mangaan, dat dikwijls aanwezig is, verbindt zich gemakkelijk
met koolstof en houdt de werking van de kiezel tegen. (Compt. rend.
CIII, 1137). . ... . , . D; v‘ CConstitutie
van benzol. — J tjlius Thomsen uit eene onderstellii g omtrent de
structuur van benzol, die aap den eisch voldoet, dat de stand der atomen daarin
niet in één vlak maar in de ruimte wordt voorgesteld. Zijn bezwaar tegen de formule
van KEKULÉ is bekend; de bepaling van de verbrandingswarmte van benzol is niet
in overeenstemming met het bestaan van de eigenaardige binding der C-atomen, die
gewoonlijk dubbele binding wordt genoemd.
Thomsen stelt zich voor, dat de betrekkelijke stand der zes C-atomen met die
der hoekpunten van eenen regelmatigen octaëder overeenkomt en dat zij dus allen
in het oppervlak van eenen bol liggen. Elk atoom is blijvend met een tweede verbonden,
dat zich aan het andere einde der as bevindt; zulk eene binding wordt
eene axiaire of diametrale genoemd. Ih benzol en de substitutieproducten daarvan
is elk atoom bovendien nog met twee andere verbonden, waarvan op ieder der
andere Wee assen één ligt. Van deze twee bindingswijzen (peripherische genoemd)
kan ééne worden losgemaakt, wanneer additieprodukten ontstaan; de samenhang van
het geheel blijft bestaan, wanneer een additieprodukt met 6 eenwaardige atomen is
gevórmd.