
daaraan overtrof dat van hen, die tijdens de laatste epidemie van cholera aan deze
bezweken. De heer dasiel draper, directeur van het meteorologisch observatorium
in het centrale park der stad, heeft onderzocht of er eene betrekking was tusschen
die ziekte en de verschillende toestanden van het weer; (ioch geene reeks van waarnemingen
met barometer, thermometer, hygrometer, anemometer en pluviometer
gaven eenig verband te veronderstellen. Maar toen hij de waarnemingen omtrent het
ozongehalte der lucht naging, vond hij eene stellige overeenstemming tusschen de
door de pneumonie veroorzaakte sterfte en de hoeveelheid van liet ozon in de lucht.
Ten aanzien van de wijze, waarop draper de oorzaak van het verschil in het ozongehalte
der lucht uit de scheikundige werking van de indigoblauwe stralen, en de
verzwakking van die werking door de roode stralen van het zonnespectrum tracht
te verklaren, verwijzen wij naar het oorspronkelijke. {La Nature, 10 Juillet 1886,
p. 94).
ANTHROPOLOGIE .
De aanvang der ijzerperiode. — m. alsberg breekt in een opstel: Vie An/dnge
der Eisenkultur (Berlin 1886) volkomen met de reeds lang twijfelachtig gewordenë
en toch altijd nog vastgehoudene theorie van de opeenvolging eener steen-, brons-
en ijzerperiode. Uit de ter onzer kennis gekomen meest primitieve methode van ertsbehandeling,
evenals uit de oorkonden der geschiedenis, blijkt het tegenover de vroeger
op een zeer beperkt waarnemingsgebied verkregen slotsommen, dat het ijzer vroeger en
meer algemeen in gebruik is geweest dan het brons. Het in gebruik komen van dit
laatste kenmerkt niet een toestand vóór den tijd van het ijzer, maar eene in tijd en
ruimte beperkte episode gedurende de ijzerperiode, eene episode, welke innig samenhangt
met den invloed der Phoeniciers. {Humboldt, Oct. 1886 S. 387).’ d. l.
VERSCHEIDENHEDEN.
Galilei. — Benige schrijvers hebben beweerd, dat de vijandschap der Jezuiten tegen
Gai.it,ki dagteekende van een brief, door dezen in 1606 aan zijn broeder geschreven,
in welke hij zich zeer verheugd had getoond over de uitdrijving der Jezuiten uit
Venetië bij gelegenheid van het interdict van paultjs v. Die brief is nog aanwezig
maar er is geen enkel blijk van voldoening over het vertrek der Jezuiten in te vinden;
de brief bevat slechts een verhaal van de verdrijving, met enkele bijzonderheden daarvan.
Bovendien stemt dat verhaal volkomen overeen met het authentiek bericht van die
gebeurtenis, door den rector van het professiehuis te Venetië uit Ferrara gezonden
aan den generaal der orde te Rome. Het is dus, zegt eovi, die het voorafgaande
mededeelt, noodig elders den oorsprong te zoeken van die vijandschap, welke trouwens
voldoende verklaard wordt door de door galilei beledene leerstellingen zijne ontdekkingen
, zijne groote vriendschap voor paolo sarpi , zijne oppositie tegen de vaders
scheiner en GRASSI, zijne overwinning op de philosophie en de brabbeltaal der
peripatetici, die toen de officieele taal der theologen was. (Revue scientifique 11 Sept.
1886, pag. 347.) Dt l.
WE T E N S C H A P P E L I JK BI JBLAD.
NATUURKUNDE.
Het noorderlicht en de vallende sterren. — Bij het bestudeeren van den groo-
ten catalogus van de tijdstippen, waarop, volgens rubenson , tusschen de jaren
1800 en 1877 noorderlicht werd waargenomen, heeft de heer CH. v. zenger eene
ontdekking gedaan, die hij in de zitting der Acad. des Sciences van 26 Oct. 11. aan
dit lichaam mededeelde.
Tot zijne groote verbazing toch bemerkte hij dat op d,e dagen van 10 Augustus
eh ,14 November steeds aan vele plaatsen noorderlicht werd waargenomen en dat de
dagen, die verloopen tusschen den 9en en den 13en Augustus en tusschen den 13en
en den 15en November , dagen zoo bekend wegens het veelvuldig voorkomen van
vallende sterren, ook dagen zijn, waarop langen ,tijd achtereen noorderlicht schijnt.
Hij is daardoor gekomen tot het vermoeden, dat er verband bestaat tusschen de
periodieke meteoren-zwermen en het noorderlicht.
A'ergelijkt men toch de in het Annuaire du Bureau- des longitudes aangegeven
tijdstippen, waarop meer dan gewöonlijk vallende sterren zullen voorkomen, met de
dagen waarop, naar rdbenson’s aanteekeningen/nvan 1800 tot 1877 noorderlicht
werd waargenomen, dan wordt men getroffen door dé gelijktijdigheid dier twee verschijnselen;
men kan er dan niet aan twijfelen of de aldus overtuigend gebleken periodiciteit
van het noorderlicht moet worden veroorzaakt door het periodiek tcrugkeeren
van de zwermen vallende sterren,'door hun vallen op de aarde.
Waaruit, dan volgt, dat er alsdan zoo groot verschil moet bestaan tusschen den
elektrischen potentiaal dier kosmische wolken en dien van dampkring der aarde, dat
er pluim-ontladingen tusschen beiden plaats hebben; ja dat zelfs de zoo veranderlijke
kleuren dier ontladingen moeten voortgebracht worden door de kosmische stof, die
alsdan in de hoogste streken van onzen dampkring zweeft.
Met een oogopslag ziet men in de tabel:
1°. dat de dagen, waarop periodieke zwermen voorkomen, samenvallen met dagen
van noorderlicht;