
dezelfde gevolgen van het opiumgebruik te ondervinden als de mensch; bij apen is
dit getnakkelijk te constateeren. De inboorlingen beweren, dat opium een verwonderlijken
invloed heeft zelfs op de wildste dieren. Een mandarijn in Cambodia zou een
jongen panther getemd en zeer zachtmoedig gemaakt hebben door opium. (Revue
Scientiftque, 7 Mai 1887, pag. 601). ' d . l .
Zelfmoord van scorpioenen. — In dit Bijblad is op bladz. 62 melding gemaakt
van de proeven van den heer botjrne , bevestigd door die van den heer c. lloyd
mobgan. Wij merkten daarbij op, dat met den uitslag dier proeven de meening omtrent
den zelfmoord van scorpioenen moest vervallen. Thans lezen wij in een later
nummer van hetzelfde tijdschrift, waaraan wij onze vroegere mededeeling ontleenden,
dat BOURNE herhaalde proeven met de aanwending van hitte heeft genomen (onze
lezers zullen zich den kring van vuur herinneren, door welken de scorpioenen, zeide
men, gedwongen werden zich te dooden), maar dat hij nooit eigen verwonding
daarbij waarnam, en dat de dood der scorpioenen aan de hitte te wijten was. Bij
eene hitte van 50° C. bezwijken de scorpioenen. Hem werd later verzekerd dat
gevangenschap onder een omgekeerd glas of insluiting binnen een ring van olie
zelfmoord ten gevolge had. Maar noch de eene nóch de andere handelwijze had het
beweerde gevolg. (Nature, April 21, 1887, pag 590). -~r Later voegt bourne hier
nog bij (May 19, pag. 53) dat bij proeven te Madras op een heeten dag genomen,
bleek, dat wanneer een scorpioen in een open schotel aan den zonneschijn wordt
blootgesteld, het dier snel rondloopt, met den staart in het rond slaat, daarna stil
wordt en eindelijk sterft. Deze gansche proef duurt niet langer dan 7 tot 10 minuten.
D . L .
Afkomst van den hond. — Het is bekend, dat door de meeste dierkundigen
wordt aangenomen of althans vermoed, dat de tamme hond (Canis familiaris)
afstamt van andere, nog wilde, soorten van het geslacht Canis, o. a. voor een groot
deel van den jakhals (Canis aureus). Om dit laatste uit te maken heeft dr. J. kühn
den goeden weg ingeslagen door de volgende proeven. Hij liet een mannelijken in-
dischen jakhals paren met eene teef van een finlandschen vogelhond, en dit had
driemaal het werpen van 4 jongen ten gevolge. Dit nu is meermalen geschied en
bewijst op zich zelf nog niets. Nu trachtte hij een dezer mannelijke bastaarden te
doen paren met eene teef van het Tsjoektschische ras. Ook dit gelukte en de teef
wierp driemaal jongen. Het is echter bekend dat de paring van een bastaard met
een individu van zuiver ras niet zelden vruchtbaar is. Meer beteekende de proef
met twee der verkregen bastaarden, broeder en zuster. Zij werden den 124en September
1883 bij elkander gebracht, doch eerst den 144eu December 1886 werd de
paring waargenomen en den 12ien Februari van dit jaar wierp het wijfje 3 jongen.
Er is dus volgens kühn bewezen, dat bastaarden van jakhals en huishond zelfs bij
de nauwste bloedverwantschap zich onder elkander voorlplanten. Doch de afstamming
van den huishond van den jakhals is daarmede nog niet bewezen. Daartoe is uoodig
dat bij verdere paring onder elkander van de dus verkregen bastaarden in den tweeden
graad, en zoo vervolgens, geene verzwakking van het voortplantingsvermogen intreedt.
Bij die voortgezette proeven moeten die met bloedverwanten streng worden uitgesloten
{Der Naturforscher, 23 April 1887, S. 16). — Het zeer lange tijdsverloop tusschen
het bijeenbrengen en paren van de beide bastaarden kan misschien worden toegeschreven
aan. zekeren tegenzin, die ten laatste door de eischen der geslachtsdrift werd overwonnen.
Een ervaren en bekend duivenliefhebber heeft mij verzekerd, dat het altijd
eenige moeite kost een doffer en eene duif uit hetzelfde nest met elkander te doen
paren, en dat de spruiten van zulk eene paring meestal in een of ander opzicht
ziekelijk, gebrekkig of op andere wijze abnormaal zijn. d . l .
Nut der staartklier bij de vogels. — Reeds a l b e r t u s m a g n u s leerde dat de
vogels hunne vederen bedeelen met de vette stof, die door de staart- of stuitklier
afgescheiden wordt, ten einde te beletten dat zich de vederen met water volzuigen.
Kort geleden nu heeft l i e b r e i c h aangetoond dat de bekende lanoline geen klierafscheiding
is, maar ontstaat door een chemisch proces bij do vorming van de
hoornstof der haren, — en ook der vederen. Daar nu bovendien eenige vogels (vele
papegaaien en enkele duivensoorten) geen staartklier bezitten, terwijl de vederen van
a lle vogels lanolinhoudend zijn, besluit l i e b r e i c h , dat de lanoline voor het beoogde
doel toereikende is, en de vederen het vet der staartklier daarvoor niet behoeven.
Thans hebben echter de heeren k o s s m a n n te Heidelberg en j o s e p h te Berlin proefondervindelijk
tusschen a l b e r t u s m a g n u s en l i e b r e i c h beslist. Een aantal eenden
werd gedurende narcose van de staartklier beroofd; de wond genas spoedig en de
algemeene gezondheidstoestand bleef ongestoord. Deze eenden en een even groot
aantal niet geöpereerden, werden nu vóór en onmiddellijk na gedurende eene minuut
in water gedompeld en na daarin heen en weer bewogen te zijn, gewogen. De gemiddelde
wateropneming in de vederen bedroeg bij de normale eenden 465 gr., bij
de geopereerde 445. Het verschil was dus niet groot. Maar werden de dieren gewogen
na een kwartieruurs te hebben rondgeloopen, waarbij zij zich bij herhaling,
schudden, — dan bedroeg het nog in de vederen aanwezige water bij de normale
eenden gemiddeld 56,6 gr., doch bij de geöpereerden 137,7. De normale eenden
hadden slechts een licht schudden noodig om het water kwijt te worden, — de geöpereerden
moesten zich sterk schudden en het duurde lang eer hare vederen weer
droog waren geworden. (Ilumboldt, Aug. 1887, S. 310) d . l .
PHYSIOLOGIE.
Opslorping door het slijmvlies der blaas. — Niettegenstaande de stellige verklaringen
van goede proefnemers is dat feit steeds weder betwijfeld geworden.
H. a s h d o w n heeft nu daaromtrent afdoende proeven genomen, onder in achtneming
van alle noodzakelijke voorzorgen, vooral ten aanzien van het niet verwond zijn van
het slijmvlies. Hij vond bij konijnen, in wier blaas door middel van een katheter
eene waterige oplossing van strychnine, eserine, morphine, curare of blauwzuur
giKUMwr-aftgitSiMÉM