
daarentegen als'een elektropositief bestanddeel op. Even als de grondstof in haar
uitwendig voorkomen aan de metalen doet denken, vormt het joodzuur een overgang
tot de metaalzuren. (Journ. fü r prakt. Chem. Neue Folge 34, 433).
d. v. c.
Synthe e van pyrrol. — g. ciamician en P. silber veranderen succinimid door
behandeling met gasvormig chloor in bichloormalëinimid, verkrijgen hieruit door de
inwerking van PCI- eene verbinding C4C17N , die, met zink en azijnzuur behandeld,
tot tetrachloorpyrrol gereduceerd wordt, doch in deze laatste verbinding konden zij
vroeger het chloor niet geheel door waterstof' vervangen. Thans slaagden zij er in
uit het tetrachloorpyrol tetrajoodpyrrol te verkrijgen door verwarming van de alko-
holische oplossing met de vereischte hoeveelheid kaliumjodide. De oplossing van het
tetrajoodpyrrol in kaliloog werd door zinkstof gemakkelijk gereduceerd tot pyrrol.
Ciamician deelt vervolgens nog enkele feiten mede, die het waarschijnlijk maken,
dat tusschen pyrrol en indol dezelfde betrekking bestaat als tusscben chinoline en
pyridine en dat daarom de door baeyer voorgestelde structuurformule van pyrrol
veel grond van waarschijnlijkheid heeft. (Ber. der deutsch. chem. Ges. XIX 3037
en 3038). : , - - - - n. v, c.. ,
PLANTKUNDE.
Chineesche dwergboomen. — Maakt men in de schil van ecne sinaasappel een
opening van 0 cm. wijdte, zoo kan men door deze opening den geheelen—inhoud
wegnemen. Nu vult men de holte met een mengsel van cocosvezels, wolleyezels en
koolpoeder en zaait in het midden een zaad van eene boomsoort. Men begiet van
tijd tot tijd, en weldra groeit de stengel der kiemplant door de opening omhoog.
Zoodra de wortels door de schil heengroeien, snijdt men ze af en zet 'men dit
gedurende eenige jaren voort. Zoo kan men een boompje van. 10-13 cm. hoogte
verkrijgen, dat er uitziet als of het reeds zeer oud was, en dat jaren lang voortleeft
zonder merkbaar in omvang toe te nemen (La Nature 15 Jan. 1887 p. 110).
d . v .
Invloed der temperatuur op stuifmeelkorrels. — De stuifmeelkorrels der meeste
bloemen kan men in eene oplossing van 5-10 pet. suiker, die 1,5 pet. gelatine bevat,
zeer goed hunne buizen laten ontwikkelen. Daarbij blijkt, dat deze buizen bij omstreeks
30° C, de temperatuur die de gunstigste is voor de meeste levensverschijnselen
der planten, veel sneller ■ groeien dan bij de gewone warmte, en dat de korrels
bij 40° C of niet of zeer onvolkomen kiemen. In drogen 'toestand verdragen zij 80° C
gedurende een uur, 90° C gedurende een half uur, en 95° C gedurende 30 minuten
zonder veel schade. Zelfs 100° C verduren vele soorten 10 minuten lang, zonder
dat alle korrels gedood worden. Langere verwarming tot de opgegeven temperaturen
is in den regel spoedig doodelijk. Tn dit opzicht gedragen zich de stuifmeelkorrels
dus evenals droge zaden. Evenals deze verdragen zij ook lage temperaturen, bv.
—30° C, eenigen tijd zonder schade. De meeste stuifmeelkorrels behouden omstreeks
eene maand hunne kiemkracht, enkele (bv. Clivia en Paeonia) omstreeks twee maanden.
Voor vergiften en bedwelmende middelen zijn kiemende stuifmeelkorrels veel gevoeliger
dan bacteriën, zij sterven in korten tijd bij concentratien , die voor deze laatste
niet of slechts in geringen graad nadeefig zijn (P. rittinghausen , Verh. d. nat.
Ver. Jahrg. 43, 5 Eolge. Bd. I I I , p. 133). - . d. v.
PHYSIOLOGIE.
Bestanddeelen van het curare. - - Boehm te Leipzig heeft het bekende Zuid-
Amerikaansche pijlgift curare aan een vernieuwd scheikundig onderzoek onderworpen
en daarbij in deze stof twee alkaloïden gevonden. Het eene , dat door metaphosphor-
zuur wordt neergeslagen en physiologisch onwerkzaam is, noemt hij curine. Het is
in verschillende hoeveelheid in het curare aanwezig; soms ontbreekt het geheel of
bijna geheel, terwijl andere monsters curare er 10-^16 pet. van bevatten. De giftige
werking van het curare hangt- af van het andere alkaloid curarine. Dit was wel
reeds vroeger bereid, maar niet in zoo zuiveren toestand als boehm het verkregen
heeft. Hij vond daarvan hoogstens 3 pet. Hoe sterk het zuivere curarine werkt,
bleek uit bepalingen van de doodelijke dosis, die voor konijnen per kilo lichaamsgewicht
0,35 milligram bedraagt. Deze dosis doodt in 10—15 minuten. Kikkers
wordep al naar de grootte door 0,003—-0,005 milligram gedood. (Beiträge zur Physiologie
173.)' D. H.
De lengte der vingers en teenen. — Welke vinger is na den middelvinger de
langste? Deze vraag is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden als het wel schijnt.
De kunstenaars, beeldhouwers en schilders, van vroegeren en lateren tijd beelden
meestal de hand zoo af, dat de wijsvinger langer is dan de ringvinger, terwijl zij
aan den voet- den tweeden teen langer maken dan alle anderen. In het dagelijksch
leven echter vindt men aan de meeste handen den ringvinger gelijk aan of langer
dan den wijsvinger; terwijl aan den voet doorgaans de groote teen voor de langste
gehouden wordt.
Deze tegenstrijdigheid is door braune nader onderzocht. Uit zijne metingen aan
met de natuurlijke banden voorziene skeletten van handen bleek, dat van 39 handen
37 maal de wijsvinger langer was dan de ringvinger, 10 maal was de ringvinger
de langste, 3 maftl, waren beide even lang. (Onder »lengte van den vinger” verstaat
Braune hier de som der lengten van de vingerkootjes plus de lengte van het
middelhandsbeen|gDiensvolgens zou dus bij 69 pet. van de handen de wijsvinger