
van daar in het voorjaar de bladeren aantast, en zich in den zomer in en op deze
zoo sterk vermenigvuldigt, dat hare sporen in groote massa's door den wind naar
andere wijngaarden vervoerd worden. Tegenwoordig worden verschillende middelen
in den handel gebracht om de bladeren van gezonde wingerden door besproeiing
legen de aantasting door deze sporen te beveiligen. Zij berusten alle op bet gebruik
van een koperzout, dat in den regel met een andere stof (kalk, ammoniak, zwavel,
enz.) vermengd wordt, en nu eens als poeder, dan weer als oplossing over de
bladeren verspreid wordt. Het goedkoopst en gemakkelijkst is eene oplossing van
kopersulfaat waaraan een zekere hoeveelheid ammoniak is toegevoegd: de prijs van
zulk eene besproeiing is fr. 4 k 5 per hectare. Andere mengsels kosten van fr. 25
tot fr. 40 per hectare. Het koperzout belet de ontkieming van de sporen van den
meeldauw. (La Nature, n°. 733 p. 44). D- v -
Betrekking tusschen de celkern en den groei van den celwand. — Klebs
heeft voor eenigen tijd ontdekt, dat stukken van levende protoplasten zich slechts
dan met een celwand ornkleeden, als zij een kern bevatten. Eene waarneming, die
op eene overeenkomstige betrekking wijst, wordt thans door haberlandt medegedeeld.
Deze onderzocht cellen, wier wand in volwassen toestand aan de eene zijde
veel dikker is dan aan de andere, zboals zulks in de opperhuid, de kernscheede én
de huid van zaden zoo dikwijls wordt gezien. Hij vond, dat in talrijke gevallen,
tijdens de verdikking van den celwand, de kern op die plaats tegen den wand
aanligt, die later het dikst zal zijn. Is de diktegroei van den wand voltooid, dan
verlaat de'kern die plaats niet zelden, om door de stroompjes van het protoplasma
medegevoerd te worden. (Bericht. d. d. bot. Gesellsch. V p. 205, Juni 1887)'.
D. V.
Cultuur van draadwieren in oplossingen van suiker en glycerine. — Brengt
men draadwieren in oplossingen van rietsuiker, druivensuiker of glycerine, die zoo
sterk zijn, dat de protoplasten, onder watervlies, inkrimpen en zich binnen den
celwand tot kogelronde of elliptische lichamen afronden, zoo kan men ze in deze
vloeistoffen maanden lang.in leven houden, indien men ze slechts door voldoend
licht laat beschijnen. In de meeste gevallen omgeven zich dan de protoplasten met
een celwand, in enkele groeien zij daarna tot veelcellige draden uit. In 10 pet.
glycerine zich daarentegen de aanvankelijk gecontraheerde protoplasten vanZygnema,
onder opname der glycerine in het celvoeht, uit, tot zij de geheele celholte wederom
aanvullen. Daarna beginnen zij weer te groeien.
Om het beschimmelen en bederven der oplossingen bij deze langdurige proeven te
voorkomen, voegt klebs daaraan 0,1 pet. neutrale chroomzure kali toe. Om zulke
culturen in het donker in leven te houden gebruikt hij ijzerwijnsteen, in doses
van 0,05—0,1 pet. (Berichte d. deutsche bot. Gesellsch. V p. 181, Juni 1887).
D. V.
DIERKUNDE.
Veronderstelde zelfmoord van een Cobra. — Aan eeue mededeeling op bladz. 62
sluit zich het volgende aan. De Heer R. D. oldham schrijft uit Britsch-lndië dat hij, over
eene zandige vlakte rijdende, eene groote zwarte Cobra langzaam zag heenkruipen en een
schot op dit dier lostte, waarbij de kogel midden door het lichaam drong, zonder
echter de wervelkolom te beschadigen. De slang kronkelde zich in doodsangst naar
alle zijden, en beet woest naar grashalmen en andere voorwerpen, — ook driemalen
naar haren staart. De inboorlingen, die de waarnemer bij zich had, beweerden
dat de slang zich zelve gebeten had. De Heer oldham verzekert echter dat dit niet
het geval was. Het dier beet in zijn wanhoop naar alles, als blindelings, doch bezon
zich zoodra het den staart zou gelden. »Men kan de mogelijkheid aannemen,” zegt
de Heer oldham, »dat onder zulke omstandigheden een slang, de heerschappij
over zijne eigen handelingen verliezende, zich zelve werkelijk bijt, en dan zou men
een geval van zelfmoord constateeren. Doch in zulk een zeldzaam geval zou nog
die daad aan het toeval, en niet aan een bepaald voornemen toe te schrijven zijn.”
(Nature, April 14 1887 pag. 560). D' LAtavisme
bij vogels. — Gressner deelt in het Journal fü r Ornithologie mede,
dat een vriend van hem bij een hoen na het plukken aan een der vleugels drie
kromme nagels had waargenomen, waarvan eene vrij lang en puntig was. Zij waren
kleiner en vooral dunner dan de nagels der pooten. Deze hoendervleugel herinnert
levendig aan den vleugel van Archaeopteryx lithographica. H. h . v. z.
Zoogdierfauna van Nieuw-Zeeland. — Het oudste land der aarde is wellicht
Nieuw-Zeeland, de sedert lang afgescheurde zuidoostpunt van het australische vasteland.
Volgens betrouwbare berichten is de eenigè oorspronkelijk inlandsche zoogdier-
soort op Nieuw-Zeeland een uiterlijk op een otter gelijkend dier, dat echter nog
niemand is kunnen machtig worden. Waarschijnlijk is dat de oudste nog levende
zoogdiersoort der aarde, eierleggend, gelijk de snaveldieren1 van Nieuw-Holland en
wellicht nog lager en oorspronkelijker georganiseerd dan deze. Hoogstbelangrijke
wenken zou het onderzoek van dit dier ons waarschijnlijk kunnen geven omtrent den
stamboom der zoogdieren. (Humboldt, Juni 1887, blz. 218.) H. H. v. z.
1 Dit is geen germanisme. Een vogelbek heet in ’t Nederlandsch een snavel cn
snaveldier is dus een even goede nederlandsche samenstelling als vogelbekdier. Ik gebruik
snaveldieren voor de geheele onder-klasse der ornithodelphia, vogelbekdier als bijzonderen
naam van Ornithorhynchus, wiens kaken op een eendenbek gelijken. De buisvormig vergroeide
kaken van Echidna (stekeldier) kan men wel een snavel, maar moeilijk een
vogelbek noemen.