
gezichtskring op dit gebied te verruimen, het beeld, dat hij al reeds
van een ertsgang heeft gekregen nog iets vollediger te maken.
ct. Het aantal gangen der éerstgemelde groep bedraagt meer dan
vier honderd; zij zijn de oudste van het geheele Ertsgebergte, doordringen
den graniet en den groensteen, dikwijls ook de porfieren,
terwijl deze laatste gesteenten op hunne beurt somtijds door de gangen
zijn heengebroken.
Het nevengesteente is vast met de gangen verbonden ; het opvullings-
materiaal bestaat voor het grootste gedeelte uit kwarts, waarbij zich
nog voegen: veldspaat, steenmerg, speksteen, toermalijn, topaas,
apatiet, chloriet, vloeispaat en scheelspaat; de ingesloten ertsen zijn:
tinerts, arseenkies, koperkies, zwavelkies, zwarte blende, ijzeroxyde,
wolframiet en molybdeenglans. Minder veelvuldig vindt men: gedegen
hismuth, bismuthglans en antimoonglans, welke mineralen echter,
als behoorende tot jongere gangformaties, later in den gang dan eerstgenoemde
ertsen moeten zijn afgezet. Het spreekt van zelf, dat nu
eens deze, dan weder andere der genoemde soorten menigvuldiger
optreden, terwijl sommige zelfs geheel kunnen ontbreken.
Het tinerts is gewoonlijk in fijne korrels in het ganggesteente ingegroeid
, soms bevindt dit erts zich hoofdzakelijk in de aangrenzende
partijen van het nevengesteente,, zoodat dit laatste het eigenlijke
bouwwaardige gesteente uitmaakt. Zulks is o. a. het geval,'bij Alten-
herg, welke'lokaliteit ten duidelijkste laat zien, dal het tinerts, dat
in de gangen te dier plaatse schoon gekristalliseerd voorkomt, hierin
uit het nevengesteente is afgezet geworden.
Bij Marienberg, Annaberg en Oelsnitz wijkt het tinerts op de gangen
dezer groep meer en meer terug om plaats te maken voor arseenkies,
zwarte blende, koperkies, koperglans, bont-koper, malachiet enz.
Andere gangen voeren voornamelijk arseenkies, zwarte blende, koperkies,
zwavelkies en loodglans, maar in ’t geheel geen tinerts.
b. De belangrijkste gangen van het Saksische Ertsgebergte zijn-
echter die van het tweede stelsel., waaraan wij den naam gaven van
de pyrietische zilvergroep. Zij zijn voornamelijk in den omtrek van
Freiberg sterk ontwikkeld. Kwarts, mangaanspaat en bruinspaat met
arseenkies, zwavelkies, zwarte blende en, zilverhoudend loodglans
vormen het karakteristieke der opvullingsmassa. Edele zilverertsen,
zooals: roodguldigerts, glaserts en gedegen zilver voegen zich daaraan
in kleinere of grootere hoeveelheid toe.
Het aantal dezer gangen bedraagt meer dan 800; zij worden nog
tot drie onderafdeelingen gebracht, n. 1. die der edele IcwarUformatie,
die der hiezelige loodformatie en die der edele loodformatie, welke onderscheiding
haar grond vindt in de hoofdmassa van het ganggesteente,
ofschoon ook in den aard der ertsen in elke ondergroep zekere eigenaardigheid
niet valt te miskennen.
De edele' kwartsformatie is de oudste, want zij wordt hier en daar
door de porfieren doorgebroken, terwijl de beide andere onderafdeelingen
door gezegde gesteenten heenbreken.
De dikte der gangen wisselt van 0,1 — 1 vadem. Door grooten rijkdom
aan ijzererts is vooral de kiezelige loodformatie gekenmerkt.
Sommige gangen zijn over meer dan 800 vademen lengte en 200
vademen diepte vervolgd en ontgonnen.
c. De derde hoöfdafdeeling, die der zwaarspaat-, zilver- en kobalt-
groep, is de meest verbreide en bevat meer dan 1200 gangen, die
over het geheele Ertsgebergte verstrooid liggen, zoo ver namelijk
deszelfs kristallijne en leiachtige gesteenten reiken. Deze gangen zijn
vooral gekenmerkt door de hierboven genoemde laagsgewijze struktuur
der ganggesteenten; zij zijn later gevormd dan de gangen der beide
eerstgenoemde groepen , daar zij zich dikwijls door de bazalten heen een
weg hebben gebaand. Een enkele maal is laatstgemeld gesteente echter
door de gangen gebroken, zoodat de vorming van dit stelsel met den
tijd van de bazalterupties (tertiaire tijdvak) kan gelijk gesteld worden.
Zwaarspaat en edele zilverertsen geven aan dit stelsel een eigenaardig
ën zelfstandig karakter.
d. Nog jonger zijn de gangen der ijzergroep, die door alle voorgaande
gangen heenbreken en welker opvulling (door bezinking van
ijzer-oxydehydraat) nog tot op dit oogenblik wordt voortgezet. Sommige
dier gangen zijn 3 vademen dik, en de-opvullingsmassa bestaat uit:
kwarts, amethyst, hoornsteen , ijzerkiezel, zwaarspaat, en rood-ijzer-
steen , zwart-ijzersteen , bruin-ijzersteen, geel-ijzersteen, ijzerglans,
alsmede week-mangaanerts. Chalcedoon , achaat, kalkspaat, spaatijzer
komen meer bij uitzondering voor. Het aantal gangen bedraagt 200 ,
waarvan enkele tot op een lengte van anderhalve mijl zijn vervolgd
geworden.
Ten slotte wensch ik met mijne lezers nog enkele oogenblikken
stil te staan bij het niet minst belangrijke gedeelte onzer gangstudiën,
n. 1. de wijze,,, waarop de kloven der aardschors zijn öpgevuld geworden
met al die talrijke en veelsoortige stoffen, die als ganggesteente
en ertsen den inhoud der gangen uitmaken.