
Dat de grondstof, die voor het wezen van een metaal onmisbaar
en in de edele metalen in groote hoeveelheid aanwezig was, den naam
kwik verkreeg, staat wellicht met eene opvatting der ègyptische al-
chymisten in verhand, die aan de stof, waaruit het heelal zou zijn
opgebouwd, den naam kwik hadden gegeven, zooals thales haar
»water’ en anaximenes haar »lucht” had genoemd. De naam '»hermetische
kunst” staat mede hier in verband en is afkomstig van eenen
vermeenden alchymist hermes trismegistus , een mythisch persoon,
waarschijnlijk verwant met den griekschen hermes of merkurius. Het
teeken, waarmede in de alchymjstische geschriften zoowel »het kwik
der philosophen” als het gewone kwik worden voorgesteld, is hetzelfde
, waarmede thans nog in den Annuaire des longitudes de planeet
Merkurius aangewezen wordt (berthelot).
Aan beide namen »kwik” en »zwavel” , zooals zij door geber werden
bedoeld, beantwoordt dus een begrip van krachtig werkende stoffen,
waarvan de metalen de zetel zouden zijn. Met die werkzame beginsels
vergeleken was de stof, waaruit het metaal bestond, van zeer gering
belang. Er bestond tusschen deze twee, de stof en de eigenschappen,
een dergelijk verband als tusschen den slaapbol en de.morphine, die
hij bevat, of tusschen den kinabast en de chinine, die er het belangrijke
bestanddeel van is. Terwijl echter het hedendaagsch natuuronderzoek
niet tevreden is , voordat uit krachtig werkende plantendeelen de
daarin voorkomende werkzame beginsels in tastbaren vorm zijn afgescheiden
, stelde men er zich vroeger mede tevreden voor de eene of
andere kenmerkende eigenschap der metalen eene oorzaak te onderstellen
in zoogenaamde grondstoffen.
Voor een juist begrip van de meeningen der alehymisten is het
noodig (het zij hier nog eens herinnerd) onderscheid te maken tusschen
de beteekenis van de namen van hunne grondstoffen, zooals zij en
zooals wij die thans verstaan. Immers evenmin als de grondstof »water”
van aristoteles met de vloeistof gelijk staat, waaraan het woord ons
in de eerste plaats doet denken, is de grondstof »kwik” van geber
gelijk aan het vloeibaar metaal, dat in onze thermometers den warmtegraad
aanwijst, of beantwoordt zijne grondstof »zwavel” aan.de stof,
die in de gedaante van zwavelbloemen met poeder van houtskool en
fijngewreven salpeter tot buskruit wordt vermengd. Lastig valt het
evenwel dit onderscheid te maken, wanneer zij ook over deze zwavel
en dit kwik gaan spreken en daarvoor dan dezelfde namen en dezelfde
teekens gebruiken. Eene andere moeielijkheid ontstaat hieruit,
dat in vroeger tijden werkelijk bestaande stoffen namen droegen, die
thans aan andere stoffen worden gegeven. Nog onlangs herinnerde
berthelot er aan, dat het a-bar der oude Chaldeën gewoonlijk door
tin werd vertaald, terwijl hij vond, dat een uit de aldus genoemde
stof vervaardigd voorwerp uit zuiver magnesiumcarbonaat was vervaardigd.
Ook vond hij zuiver antimoon in een beeldje, waarvan de
stof, waaruit het bestond, waarschijnlijk lood zou zijn genoemd L
Wie een aanhanger was van de voorstelling van geber omtrent de
samengesteldheid der metalen, moest, wij zagen het, de mogelijkheid
van de verandering der metalen erkennen. Langs den weg der proefneming
kon dus worden gezocht zoowel om edele metalen te zuiveren
of om ze tot onedele te verlagen en het lag wel voor de hand, dat
vooral het eerste menigeen zou verleiden een beoefenaar van het »groote
werk” of een zoogenaamd »adept” te worden.
Wel werd de beschouwing van geber gewijzigd en traden later
voor zijne grondstoffen andere in de plaats, al naarmate in de verschillende
tijden aan andere eigenschappen grooter waarde werd gehecht
, toch bleef men de metalen beschouwen als bezield door eenige
gemeenschappelijke beginsels en zoolang dit duurde, was daarvan de
zucht om goud te maken het logisch gevolg. Men zocht het middel
om de onzuivere metalen te genezen van het gebrekkige, dat hun
aankleefde, en de verwachtingen, die van den zoogenaamden »steen
der wijzen” werden gekoesterd, namen voortdurend grooteren omvang
aan, trots alle teleurstellingen, welke men bij het zoeken naar dit
wonderdadig middel ondervond.
In het begin der zestiende eeuw behoorde Paracelsus tot de gezaghebbende
mannen. In zijne werken wordt eene voorstelling als van
geber tot alles wat bestaat uitgebreid ; mineralen en metalen, plantaardige
en dierlijke stoffen bevatten volgens hem drie beginselen:
zwavel, kwik en zout 2. Waar een lichaam brandbaar is en dus door
1 Album der Natuur, 1887, Februari.
3 van Deventer vermeldt op gezag van xopp, dat uit de geschriften van Paracelsus
niet blijkt, boe bij over de vier grondstoffen van Aristoteles dacht. In
zijne Alchemie in älterer und neuerer Zeit (Deel I bladz. 85) zegt KOPP echter,
dat Paracelsus wel degelijk het bestaan der vier bedoelde grondstoffen aannam,
waaruit ten laatste alles bestond. Ook DUMAS deed dit in zijne Leçons sur la philosophie
chimique (bladz. 38); volgens bem sprak Paracelsus nog van eene vijfde
grondstof, waarin de eigenschappen der vier gewoonlijk genoemden in volmaakten
staat vereenigd waren. Iets dergelijks -zou raymundus lullius met eene quinta essentia
hebben bedoeld, die dan het wezen der krachten in het bijzonder in zich vereenigde.