
een groot gedeelte, het gevolg van de warmte, die ontwikkeld wordt
door de verbinding der door de dieren ingeademde zuivere lucht, met
de basis der vaste lucht [in hedendaagsche taal: met de koolstof van
het koolzuur] , die het bloed haar verschaft.” 1
De hoeveelheid zuurstof in het uitgeademde koolzuur werd aanvankelijk
gelijk gevonden aan de hoeveelheid ingeademde zuurstof, die
uit de lucht verdwenen was. Latere, meer nauwkeurige onderzoekingen,
door lavoisiee in verbinding met segtjin ondernomen, leerden echter,
dat de ingeademde zuurstof niet ten volle in het uitgeademde koolzuur
teruggevonden werd. Dat surplus van zuurstof, meende men, diende
om de waterstof van een of ander bestanddeel tot water te oxydeeren,
dat te. gelijk met het koolzuur wordt uitgeademd. Daardoor werd de
overeenkomst met het verbrandingsproces eener kaars nog grooter,
waarbij eveneens koolzuur en water gevormd worden.
De schrijvers vatten hunne conclusiën in de volgende bewoordingen
samen:
»De ademhaling is niets anders dan eene langzame verbranding van
koolstof en van waterstof, die in alles gelijk is aan de verbranding,
die plaats heeft bij eene brandende lamp of waskaars; zoodat in dit
opzicht de ademende dieren werkelijke brandbare lichamen zijn, die
verbranden en zich verteren.
»Bij de ademhaling, evenals bij de verbranding , is het de lucht van
den dampkring, die de zuurstof en de warmte levert; doch, als bij
de verbranding, is het de zelfstandigheid van het dier zelf, is het ’t
bloed, dat de brandstof levert. Indien de dieren niet in den regel door
hun voedsel herstelden, wat zij door de ademhaling verliezen, zou
de olie weldra in de lamp ontbreken, en het dier zou omkomen,
evenals eene lamp uitgaat, wanneer de voeding haar ontbreekt.
»De bewijzen dezer gelijkheid van resultaten tusschen de ademhaling
en de verbranding volgen onmiddellijk uit de proefneming. De lucht,
die tot de respiratie gediend heeft, bevat inderdaad bij het verlaten,
van de long niet meer dezelfde hoeveelheid zuurstof; zij bevat niet
alleen koolzuurgas,, maar bovendien veel meer water dan zij vóór de
inademing bevatte. Daar nu de levenslucht slechts door eene opname
van koolstof in koolzuurgas kan veranderd worden; daar zij slechts
door eene opname van waterstof in water kan veranderen; daar deze
1 Art. IV (De la combustion et de la respiration) du Mémoire sur la chaleur par
MM. Lavoisier et de la place. Mémoires de l’acad. d. se. de 1780.
tweeledige verbinding niet kan geschieden, zonder dat de levenslucht
een gedeelte van hare specifieke warmte verliest [d. i. daar hierbij
scheikundige verbindingswarmte moet ontwikkeld worden] ; zoo volgt
hieruit, dat door de respiratie een gedeelte koolstof en waterstof aan
het bloed onttrokken en daarvoor [eöne zekere hoeveelheid] warmte
in de plaats gegeven wordt, die zich, gedurende de circulatie, met
het bloed over alle deelen van de dierlijke huishouding verdeelt en
de ten naastebij standvastige temperatuur onderhoudt, welke men bij
alle ademende dieren waarneemt.
»Men zou zeggen, dat deze overeenkomst tusschen de ademhaling
en de verbranding geenszins ontgaan was aan de dichters, of liever
aan de wijsgeeren der oudheid, waarvan zij de tolken en de organen
waren. Dat vuur, uit den hemel geroofd; die fakkel van erometheus
is niet enkel een vernuftig gevonden en dichterlijk beeld; het is de
getrouwe schildering van de processen der natuur, ten minste voor
de dieren, die ademen: men kan dus met de Ouden zeggen, dat de
fakkel des levens ontstoken wordt bij den eersten ademtocht van het
kind en' dat zij eerst bij zijn dood wordt uitgebluscht.” 1
Opmerking verdient het slot hunner verhandeling, waarin de schrijvers
het volgende zeggen:
»Wij ontveinzen ons niet eene tegenwerping, die men kan maken
en die wij ons zelven gemaakt hebben, tegen de door ons ontwikkelde
theorie. Geen enkel experiment legt beslissend getuigenis af, dat het
gedurende de uitademing vrijkomende koolzuur onmiddellijk in de long
gevormd is of in den loop der circulatie door de verbinding van de
zuurstof der lucht met de koolstof van het bloed. Het zou mogelijk
zijn, dat een gedeelte van dit koolzuur door de spijsvertering gevormd
werd, dat het met de chijl in de circulatie gebracht werd en dat het
eindelijk, in de long gekomen, uit het bloed vrijgemaakt werd, naarmate
de zuurstof zich ten gevolge van eene sterkere verwantschap
met het bloed verbindt.
»De proefnemingen, die wij over de spijsvertering en over de trans-
spiratie reeds begonnen zijn, zullen dezen twijfel waarschijnlijk ophelderen
: zij zullen, wij hopen het ten minste, de onzekerheid opheffen,
die op dit punt nog voor ons blijft bestaan. Misschien zullen wij dan
genoodzaakt zijn, eenige veranderingen aan te brengen in de leer, in
Premier Mémoire sur la respiration des animaux. Par MM. seguik et Lavoisier.
Mémoires de l’aead. d. se. de 1789.