
wijze met eene menigte eilanden verbonden worden, die niet ver van
hunne kusten gelegen zijn, en merkten toen reeds op, dat zulke
eilanden, continentale eilanden genoemd, gekenmerkt zijn door het bezit
van verscheidene diersoorten, welke onmogelijk over zee konden zijn
aangevoerd. Terwijl nu hieruit volgt, dat op die plaatsen de vastelanden
zich in een niet ver verwijderde periode verder zeewaarts uitstrekten
dan tegenwoordig,- moet daarentegen uit het reeds vermelde
feit, dat sedimentaire afzettingen, in de meest verschillende perioden
van de geschiedenis der aarde gevormd, over groote afstanden dwars
door de vastelanden verspreid zijn, opgemaakt worden, dat de zee
deze laatsten in vroeger tijden veel dieper binnendrong dan tegenwoordig
het geval is.,
Wanneer wij Europa tot voorbeeld kiezen en de kaartjes raadplegen
, die de verdeeling van land en water gedurende de verschillende
op elkander volgende perioden in algemeene trekken aangeven.,
dan zien wij het zich boven de zee verheffende land .steeds meer en
meer in omvang toenemen, hoe meer wij de hedendaagsche periode
naderen. In de fo'asperiode bijv. werd Europa door een aantal zeebekkens
doorsneden, waarvan het Anglo-Aquitaahsche bekken, dat den
Atlantischen Oceaan met de Middellandsche Zee, dwars door Erankrijk
en Spanje heen, verbond, het Helveto-Germaansche bekken, dat zich
van de Middellandsche Zee noordwaarts door Zwitserland en Oostenrijk
uitstrekte, en het Anglo-Gallische bekken, dat het laatstgenoemde zeebekken
noord-westwaarts met de zich toenmaals veel zuidelijker uitstrekkende
Noordzee in verbinding bracht, de voornaamsten zijn. In
het laatste gedeelte van de ./araperiode is nu reeds het Anglo-Gallische
van het Helveto-Germaansche bekken dóór een breede landtong gescheiden
, die in de laatste helft van de krijt periode nog breeder werd
en het laatstgenoemde zeebekken aanmerkelijk smaller maakte. In de
daaropvolgende perioden hadden steeds voortdurende opheffingen het
terugtrekken der genoemde zeebekkens ten gevolge en zien wij Europa
langzamerhand zijn tegenwoordige gedaante aannemen1.
Nadat wij nu getracht hebben de verschillende geologische feiten
uiteen te zetten, die tot de belangrijke gevolgtrekking hebben aanleiding
gegeven:
1 Zie o. a de voordracht van prof. James geikie , getiteld: Thé geographical 'Jivolution
of JSnrope, in eene vergadering van het Schotsche Aardrijkskundig Genootschap gehouden
en verschenen in het April-nummer van het Scott. Geogt. Magazine 1886 en in Ausland
N°. 34 en 35, 1886.
1 °. dat de vorm der continenten van de oudste perioden uit de
geschiedenis der aarde af steeds dezelfde is gebleven, en
2 °. dat die der vastelanden daarentegen, d. w. z. de groote
bóven de zee uitstekende deelen der continenten, voortdurend
verandering heeft ondergaan,
blijft ons nog over, met een enkel woord de waarschijnlijke oorzaken
te vermelden, die tot het ontstaan der continenten hebben aanleiding
gegeven.
Gelijk wij reeds in ons vorig opstel mededeelden, moet de scherpe
afscheiding tusschen de continenten en de groote zeebekkens hoogst
waarschijnlijk worden toegeschreven aan het naar beneden zakken van
•enorme stukken der vaste aardkorst langs groote spleten -b een verschijnsel
, dat wij niet anders dan door het ontstaan van groote holten onder
de genoemde deelen der aardoppervlakte verklaren kunnen. Vergelijking
der verschillende hemellichamen heeft ons geleerd, dat onze planeet
ongetwijfeld eenmaal in een toestand is geweest, waarin verscheidene
van deze zich nog bevinden nl. in dien van een gloeiend vloeibaren
bol, welke door verdichting uit een gaskogel ontstaan is. Door uitstraling
der warmte in de hemelruimte moest deze bol zich langzamerhand
af koelen, zich meer en meer samentrekken en ; aan de
oppervlakte hard worden. Of tegenwoordig nog in het inwendige der
aarde gloeiendvloeibare of gasvormige stoffen aanwezig zijn, laten wij
in het midden; dat in het binnenste van onze planeet echter een
zeer hooge temperatuur heerscht en dat de heete aardkern zich nog
steeds af koelt en samentrekt, daaraan kan niet getwijfeld worden.
Het is nu gemakkelijk in te zien, dat door deze steeds voortdurende
contractie de buitenste harde korst voor de heete aardkern eindelijk
te groot werd en over enorme uitgestrektheden naar beneden
zakte. Het waren in deze naar beneden gezonken vlakten, dat het
water, zoodra het uit den dampvormigen in den vloeibaren toestand
overging, zich begon te verzamelen en tot het ontstaan der groote
zeebekkens aanleiding gaf, terwijl enorme pilaren bij het ineenzakken
der aardkorst staan bleven en de continenten vormden.
Sedert hunne vorming moeten deze continenten door de voortdurende
contractie der aarde aan kleinere opheffingen en dalingen onderhevig
zijn geweest; in de opeenvolgende perioden ontstonden er
over hunne oppervlakte telkens nieuwe spleten, langs welke eene
verzakking der aardkorst plaats vond; telkens werden hierdoor nieuwe