
thiosulphaat bepaald wordt. Het tot dusver aangenomen getal vond volle bevestiging;
bij H=1 is het atoomgewicht van Fl 18,94 en bij 0=16 is het 18,99. Naarmate
het gebruikte fluoorwaterstofzuur verontreinigd was door kiezelfluoride, was het
gevonden getal hooger dan 19. (Journ. prakt. Chem. Neue Folge 35, 541).
D . v . c .
Aldehyd van glycerine. — Naar aanleiding van eene mededeeling van e. ïtscheb,
e n J . TAEEL, die glycerine en erythriet met salpeterzuur oxydeerden en van de.
gevormde stoffen phenylhydrazine-afgeleiden maakten, deelt E. GltlïïAUX (Com.pt.
rend. CIV 1276) mede, dat hij glycerine met platinazwart oxydeerde en eene
vloeistof afzonderde, die FEHEIN6S proe.fvocht krachtig reduceerde, met eene ammo-
niakale-zilveroplossing een zilverspiegel gaf, geel gekleurd werd bij koking met
alkaliën, kalk en baryt, en een gekleurd neerslag gaf met het hydrochloraat van
phenylhydrazine. De vloeistof verwarmde zich bij vermenging van NaHS03 en uit
het mengsel sloeg alkohol eene gomachtige stof neder.
Van het aldehyd van glycerine C3H60 3 is druivesuiker-C6H130 6 een polymeer. Met
gewone gist vermengd geraakte de door GBIMAUX bereide vloeistof in gisting en
bracht zij alkohol en koolzuur voort. v- c-
PLANTKUNDE.
Zwavelbacterien. L? In stilstaande wateren komen op rottende bladeren en doode
wieren algemeen de dunne kleürlooze en slechts met sterke vergrooting herkenbare
draden voor van Beggiatoa alba. Deze draadzwam, die thans algemeen tot de bacteriën
gerekend wordt, vormt in zwavelbronnen rijke vegetatiën en leeft bij voorkeur
dóór, waar zwavelzure zouten (b. v. gips) in zwavelwaterstof worden omgezet. Hare
draden zijn onder deze omstandigheden dicht gevuld met korreltjes van zwavel. Uit
onderzoekingen van wntOGKADSKY is gebleken, dat deze zwavelbacteriën zelf geen
gips of andere zwavelzure zouten kunnen ontleden; deze omzetting geschiedt door
andere bacteriën, die in vorm en grootte met de gewone rottingsbacteriën overeenkomen.
Uit de zwavelwaterstof echter maken de Beggiatoën de zwavel vrij, door
oxydatie van haar waterstof tot water. Kweekt men ze in gipsoplossingen, bij afwezigheid
van andere soorten van bacteriën, zoo ziet men in H 2 dagen haar
zwavelkorreltjes verdwijnen; zoodra andere soorten zwavelwaterstof doen ontstaan,
ziet men in de draden van Beggiatoa de zwavelkorreltjes weer toenemen. Ook in
proeven met kunstmatigen toevoer van zwavelwaterstof, als gas, kon winogbadsky
dit laatste verschijnsel in het leven roepen. In de levende cellen bevinden zich de
zwavelkorrel tjésr in een weeken, balfvloeibaren toestand (Bot. Zeitung 1887 No. 31
p. 489). r ” • v-
Groei der celwanden door appositie.—-Om deze, thans algemeen aangenomen
stelling experimenteel te bewijzen, heeft men getracht de celwanden op een of andere
wijze te kleuren, zonder de plant in haren groei te belemmeren. Ontstaan dan later
nieuwe lagen op de oude, zoo zullen deze zich, daar zij kleurloos zijn, van de gekleurde
scherp onderscheiden. F. n o l l gebruikt hiertoe het volgende middel. De
planten, liefst zeewieren (Caulerpa, Bryopsis) worden gedompeld in eene oplossing
van ferrocyankalium, en na een paar seconden in zeewater afgewasschen en in eene
oplossing van ijzerchloride gebracht, waar zij eveneens slechts enkele seconden blijven.
In den celwand ontstaat dan berlijnsch blauw. Is de kleur niet sterk genoeg, zoo kan
men het proces eenige malen herhalen. In den loop van .eenige uren wordt dan het
berlijnsch blauw in den celwand ontleed, en het ijzeroxyde in dien wand neergeslagen.
Nu laat men de plant eenigen tijd groeien, en brengt baar daarna in een
oplossing' van ferrocyankalium met wat zoutzuur. Het ijzeroxyde wordt nu weer
in berlijnsch blauw veranderd, en de oude wand is weer blauw. De tijdens de proef
ontstane lagen daarentegen zijn geheel kleurloos.
De concentratie der beide eerstgenoemde oplossingen kiest men zóó, dat zij ongeveer
isotonisch zijn met het zeewater, en verdunt ze dan nog met 1 2 deelen
zeewater (Bot. Zeitung 1887 No. 3ó p. 473). v.
Salpeter in planten. — Bijna alle kruidachtige planten bevatten in haar celvocht
kleine of groote hoeveelheden-salpeter; die, welke op vruchtbaren bodem plegen te
groeien, zijn hieraan het rijkst. Daarentegen komen salpeterigzure zouten nooit in
planten voor, ook niet wanneer zij kunstmatig aan den grond of de oplossing, waarin
men de plant kweekt, worden toegevoegd. In dit geval worden zij in de planten
gereduceerd, zoodra zij opgenomen worden.
De in de planten aanwezige salpeter wordt steeds als zoodanig uit den grond opgenomen.
Noch salpeterigzure, noch ammoniak-zouten kunnen door haar in salpeterzure
verbindingen veranderd worden. Daarentegen kunnen zij uit een aan salpeter armen
bodem langzamerhand dit zout in zich opstapelen, en zoodoende daaraan veel rijker
worden, dan deze. Maanden lang kunnen zij den zoo verzamelden salpeter in hare
cellen bewaren, vóór zij hem voor de productie van organische stikstofverbindingen
verbruiken.
Het verdient opmerking, dat sommige in den grond algemeen voorkomende soorten
van bacteriën juist uitmunten door hun vermogen om uit andere stikstofverbindingen
salpeter te maken (H. m o l i s c h , Sitzber. d. K. Akad. v. Wis. Mei 1887,. p. 221).
D . V.
DIERKUNDE .
Morphinomane dieren. —jj De heer l . j a m m e s i s in Cochinchina en Cambodia
meermalen getuige er van geweest, dat katten, honden en apen zich dicht bij hunne
meesters plaatsten wanneer deze opium rookten. Die dieren, welke die gewoonte
hebben, zijn doorgaans zwaarmoedig en droevig, en hun voorkomen duidt iets
abnormaals aan; zij slapen meer dan andere dieren van hunne soort. Zij schijnen