
PHYSIOLOGIE.
De suikervorming in de lever. - Onze voorstellingen omtrent deze functie der
lever dreigen ten gevolge der nieuwere onderzoekingen een algeheele verandering te
ondergaan. Tot kenschetsing van die verandering is het volgend overzicht misschien
met ondienstig. Gladde bebnaed ontdekte voor omstreeks dertig jaren, dal de lever
van allerlei dieren suiker (druivensuiker, glucose) bevat. Verder constateerde hij dat
het uit de lever afstroomende bloed rijker aan suiker is, dan het bloed, dat naar de
lever gaat, dat dus het bloed bij zijn passage door de lever suiker opneemt. En eindelijk
vond hij, dat tot de normale bestanddeelen der lever behoort een koolhydraat, dierlijk
amylum of glycogeen genoemd, dat gemakkelijk in suiker kan overgaan. Op den
grondslag van deze ontdekkingen ontwikkelde zich langzamerhand de leer, dat de lever
uit verschillende voedingsstoffen (koolhydraten eu eiwitstoffen) glycogeen vormt en dat
dit glycogeen door een in de lever .aanwezig ferment in suiker zou worden omgezet.
Tegen deze vrij algemeen aangenomen leer rezen echter hoe langer hoe meer bezwaren.
Men vond in de lever óf in ’t geheel geen suikervormend -ferment óf zoo weinig en
zoo zwak werkzaam, dal men er moeielijk een belangrijke rol bij de suikervorming
aan toeschrijven kon. Verder bleek het, dat het glycogeen in de lever veel bestendiger
was, dan met de veronderstelde snelle suikervorming daaruit bestaanbaar was, en dal
het, wanneer het in het levend lichaam werd omgezet, veel gemakkelijker in melkzuur
dan in suiker overging. Bovendien leerden de onderzoekingen over de suikervorming
I de leV6r 0nder Yerschillende omstandigheden, dat ook bij een dagen lang hongerend
dier suiker ,n de lever ontstaat, terwijl het glycogeen door honger spoedig uit de
lever verdwijnt. Ook als de lever geheel vrij is van glycogeen, gaat het hongerende
dier voort suiker in zijn lever te vormen. Glycogeen kan dus moeielijk bet materiaal
zijn, waaruit suiker ontslaat.
Nog een belangrijk feit in dezen is het volgende. Als suiker uit andere koolhydraten
door de werking van fermenten ontstaat, dan is het product in alle tot nog toe bekende
gevallen fermentsuiker (maltose), een suikersoort die van druivensuiker (glucose) aanmerkelijk
verschilt. De leversuiker nu heeft alle eigenschappen van glucose, iets wat er
insgelijks zeer tegen pleit, dat zij door een diastatisch ferment uit glycogeen zou ontstaan.
Dat de lever suiker vormt, is door de proeven van seegen boven allen twijfel
verheven. Hij onderzocht bij een groot aantal dieren bij verschillende voedingstoestanden
het suikergehalte van het naar de lever gaande en van het uit de lever afstroomende
bloed, en vond, dat het laatste doorgaans bijna tweemaal zooveel suiker bevat als het
eerste. Kent men nu de hoeveelheid bloed, die in een zekeren tijd door de lever
stroomt, dan kan men daaruit de hoeveelheid in dien tijd gevormde suiker berekenen.
Als seegbns berekeningen op juiste gegevens berusten, dan zou een hond van 12
kilogram 200 gram suiker per 24 uur in zijn lever vormen.
; A,s n,ateriaal voor die suikervorming komen eiwitstoffen en vetten in aanmerking.
Seegen tracht dit te bewijzen door proeven, waarbij dieren uitsluitend óf met vleesch
óf met vet werden gevoed en waarbij de suikervorming in de lever met gewone
intensiteit plaats had. Bovendien experimenteerde hij met geisoleerde leversubstantie,
die met zuurstofhoudend bloed bij lichaamstemperatuur werd gedigereerd en meent
ook hieruit tot suikervorming uit eiwit of vet te kunnen besluiten. Al kan ook op
de bewijskracht van deze laatste proeven wel het een en ander worden afgedongen,
toch blijven sebgens resultaten van belang, omdat zij aantoonen, dat de suikervorming
in de lever een zeer belangrijke factor is van de stofwisseling en dat die suikervorming
plaats heeft op een geheel andere wijze dan men tot nog toe heeft gemeend,
met name dat zij van koolhydraten zeer waarschijnlijk onafhankelijk is. Seegens
onderzoekingen zijn verschenen in de laatste jaargangen van pplüger’s Archiv fü r
Physiologie. I>- H'
METEOROLOGIE.
De beweging der lucht in de oyklonen. — Waar bevindt zich de oorsprong
van deze beweging, waar zetelt de bron daarvan? De meeste meteorologen meenen
die beneden in den dampkring, aan de oppervlakte der aarde te vinden of althans
te moeten zoeken, paye en enkelen met hem houden staande, dat die oorsprong
veel hooger, in de laag der cirri, en daar alleen moet verplaatst worden. Schwedofp
{Journal de physique, (2) V, p. 365) beschrijft een toestel, dat dienen kan om
dit verschil van meening aan den toets der proefneming te onderwerpen.
In een aan de vier zijden door glasplaten begrensd vat, waarvan de horizontale
doorsnede een rechthoek is, zijn boven elkaar, horizontaal, twee koperen platen
geplaatst, die elk met behulp van een vertikale as en een krukje in hun eigen
vlak kunnen gedraaid worden. Het krukje voor de bovenste plaat zit boven en dat
voor de onderste onder aan den toestel, zoodat beide onafhankelijk van elkaar in
beweging kunnen worden gebracht. De bak wordt gevuld 1° met eene oplossing van
calciumchloride, dichtheid 1,08. Deze reikt tot het midden tusschen de beide platen.
2° met eene oplossing van natriumcarbonaat, dichtheid 1,03. Met de bekende voorzorgen
gelukt het gemakkelijk de tweede oplossing zoo op de eerste te gieten, dat
beide zich niet vermengen. Men kan nu beurtelings beide platen in beweging brengen
en daardoor in de deeltjes der omringende vloeistof een min of meer snelle gyrato-
rische beweging doen ontstaan. Op welke wijze en in welken vorm daarbij in elk
geval de eene vloeistof zich met de andere vermengt, wordt zichtbaar door de
wolken van onoplosbaar calciumcarbonaat, die zich op de plaats der vermenging
vormen. Wij kunnen schwedoff hier niet in de beschrijving dier verschijnselen
volgen en vermelden dus alleen dat, volgens hem, deze luide spreken tegen paye’s
theorie.
GEZONDHEIDSLEER.
Ozon en longontsteking. — In het begin van het vorig jaar heerschte eene
hevige en noodlottige epidemie van pneumonie te New-York; het aantal overledenen