
Over dit onderwerp is veel strijd gevoerd en ’t is er verre van af als
zoude reeds alles zijn opgelost, wat zoo langen tijd een vraagpunt
en twistappel heeft uitgemaakt. In de hoofdzaken evenwel zijn de
mannen der wetenschap ook in dezen reeds tot klaarheid en eenstemmigheid
geraakt. Er zijn drie wegen mogelijk, langs welke de kloven
en spleten konden worden opgevuld, t. w. door indringing van gesmolten
stoffen, door kristallisatie uit het water en door sublimatie.
a. Beschouwen wij nogmaals fig. 3, alwaar een granietader Y is
ingedrongen in het gneisgesteente. Het graniet G is blijkbaar in gesmolten
staat uit het binnenste der aarde omhoog gestuwd en drong
daarbij zijwaarts in het gneis op eene plaats, waar dit gesteente minder
samenhang bezat. Elders evenwel zal het vloeibare magma reeds voorhanden
kloven en spleten vullen. Op deze wijze zijn een aantal graniet
, bazalt- diorietgangen enz. ontstaan,. evenals nog ih den tegen-
woordigen tijd in vulkanische streken de voorhanden of de nieuw
ontstane spleten in den kraterhodem of op de hellingen van den kra-
terwand met lava worden aangevuld. Onze mineraalgangen hehben
echter slechts zelden, zoo ooit, op deze wijze hun inhoud ontvangen,
daar de meeste ertsen of onsmeltbaar zijn, öf de inwerking der hitte
slecht verdragen. Ook bevatten de lava’s in den regel geen technisch
bruikbare mineralen. Daarenboven, vele ganggesteenten, zooals de
kwartsen, zwavelmetalen en spaatgesteenten kunnen niet anders dan
langs waterigen weg ontstaan zijn.
b. In de oplossende kracht des waters alzoo hebben wij de naaste
oorzaak van de opvulling der spleten té zoeken. Dat water komt-
deels van boven, deels van beneden.
Het atmosferische water dringt door de fijne poriën en kanaaltjes
van het dichtste gesteente, neemt langs dien wég-allerlei stoffen in
oplossing mede, en dringt eindelijk in den gang, alwaar zich door
kristallisatie een eerste wandbeslag vormt om door nakomende opgeloste
stoffen steeds in omvang toe te nemen en met de wisseling in
opgelost materiaal ook den aard van het ganggesteente te veranderen.
Maar ook uit de diepte erlangen de gangen hun voedsel.
De minerale bronnen en de vulkanische uitbarstingen bewijzen genoegzaam
, dat tot zeer diep onder dè aardoppervlakte het atmosferische
water doordringt, dat dit water te hooger van temperatuur
is geworden, naarmate het uit dieper gelegen aardlagen omhoog stijgt;
dat de enorme druk, waaronder het daar ter plaatse verkeert, het
kookpunt doet rijzen en ' dat dit oververhitte water stoffen in oplossing
houdt, in kwaliteit en kwantiteit, die onder gewone omstandigheden,
onopgelost zouden blijven. Geraakt zulk water in de gangen,
dan zal bij verminderden druk en gevolgde verdamping de vaste stof
achterblijven en den gang met deze aanvullen.
c. Dat dampen en gassen zelfs niet-vluchtige stoffen, zooals goud
en zilver, meê kunnen voeren is bekend. Keukenzout b.v. bevindt zich
steeds in fijn 'verdeelden toestand' in de lucht, hierin gebracht door
de verdamping van het zeewater. Ook langs dezen weg kunnen dus
enkele mineralen, door uit de diepte opgestegen en in de gangen gedrongen
gassen medegevoerd, zich hebben afgezet. Tevens langs den weg
der zuivere sublimatie kan zulks geschied zijn. De met ijzerchloride
bezwangerde dampen in eene kloof op den Yesuvius hebben in deze de
schoonste ijzerglanskristallen doen afzetten, terwijl door droge sublimatie
de zwavellagen in den omtrek van vulkanische oorden worden
gevormd. ■ .
Dat de ganggesteenten en ertsen zooveel verscheidenheid aanbieden
hangt natuurlijk af vaklokale en tijdelijke omstandigheden. De schijnbaar
geringste wijziging kan op den langen duur de grootste verschillen
teweegbrengen.
Maar welke van genoemde oorzaken heeft voor de gangopvulling
de hoogste waarde?
Zeer zeker is de kristallisatie uit ingedrongen water wel de meest
krachtige faktor geweest, en dan wel uit dat water, hetwelk zijn
weg nam van het nevengesteente naar den gang,
Is zulks waar, dan volgt daaruit dan ook met zekerheid, dat uit-
looging van het nevengesteente de oorzaak werd van de gangopvulling.
Het gangmateriaal is dan het produkt van de métamorphose van het
nevengesteente, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat het indringende
vocht reeds vooraf beladen kan zijn geweest met stoffen, die
het van elders had ontleend.
Wij merkten reeds vroeger op, dat het nevengesteente in den
omtrek des gangs dikwijls eene andere struktuur en eene andere
samenstelling erlangde dan gewoonlijk aan dat gesteente éigen is.
Die verandering kan deels worden toegeschreven aan de uitwerking
der hitte, die een gevolg was van de beweging, welke het gesteente,
vooral in de grensvlakten (saalbSnder) , bij ’t ontstaan eener nieuwe
of4-t verwijden eener bestaande kloof onderging *, maar in de eerste
plaats was die métamorphose het noodzakelijk gevolg der uitlooging.
Ik wil hier eindelijk nog een enkel voorbeeld in ’t midden brengen,