
6 BERNHARN SIEGFRIED ALBINUS.
achtereenvolgens werden afgedrukt, niet behoeven onder te doen voor
die, welke door ladmiral waren geleverd.” Aldus a. van der boon
1. c. pag. 256. —- Ik kan mij niet herinneren de platen van bleuland
(hoogleeraar te Utrecht, overl. 1838) gezien te hebben. — Overigens
sta ik daarom hierbij stil, omdat velen meenen, dat de kleurendruk
eene uitvinding van betrekkelijk recenten datum is.
Behalve de eene afbeelding bij de eerste verhandeling en de drie
afbeeldingen (op één blad geplakt) van de tweede, gaf ladmiral zelf
in 1738 nog vier andere zulke afbeeldingen naar praeparaten van
RuiJSCH uit, en in 1751 nog eene vierde.1 Bij deze vier platen is
alleen eene verklaring in de latijnsche , franscbe en nederlandsche talen
gevoegd. Of albinus bet plan bad om ook bij deze afbeeldingen een
tekst te schrijven, weet ik niet, doch zou bet bijna gelooven, omdat
bij zijne tweede op verzoek van den schilder geschrevene verhandeling
Dissertatio s e cunda , en niet a l t e r a noemde.
In hetzelfde jaar 1736 gaf albinus eene beschrijving van al de
beenderen eener onvoldragen mensebelijke vrucht, met door wandelaar
gegraveerde platen, waarin bij tevens zijne denkbeelden over beenvorming
uiteenzette1 * 3 * 5, en in het volgend jaar de anatomische werken
van FABRicius ab aquapendente met eene voorrede, gelijk hij ook een
voorberiebt voegde bij een herdruk van william harvey’s werk over
de beweging van het hart en de voortplanting der dieren.
Tot dusverre bad albinus bij zijne anatomische lessen zijne leerlingen
steeds verwezen naar de platen van vesalius en, vooral wat de
spieren aangaat, naar die van bartholomaeus eustachius. Deze, hoogleeraar
te Rome en loffelijk bekend door zijne lessen en eenige kleinere
ontleedkundige geschriften, vatte bet plan op om een groot ontleedkundig
werk te schrijven, dat vooral zou moeten strekken tot
verdediging van galenus tegen de beschuldigingen, die vesalius tegen
1 Icon durae matris in convexa superfide visae. . . . ad objectum artijieiosissime praepa-
ratum a darissimo viro Fred. EuyscMo, delineata et coloribus distincta Hypis expressa a
Joanne Ladmiral.----,Icon durae matris in concava superfide visae. . . . ad objectum etc. —
Icon membranae vasculosae ad infima acetabuli ossium innominatorum positae. . . . ad
objectum etc. — Effigies penis humani injecta cera praeparati exhibens inventa anatomica
aliquot nova, et proprio colore iypis expressa a Joanne Ladmiral. — Al deze vier
platen zijnJe Amsterdam uitgegeven, de drie eerste in 1738 , de vierde in 1751. Zij
zijn, evenals die welke albinüs beschreef, gedrukt op vrij zwaar papier, op een donkergroenen
grond met een smal gouden randje, en op witte bladen in veel grooter kwarto
formaat opgeplakt.
5 Icones ossium foetus humani, accedit osteogoniae brems historia. L. 13. 1737. 4°.
de anatomische inzichten van dezen bad ingébracht. De in het koper
gegraveerde platen voor dit werk, dat de gansebe ontleedkunde zou
omvatten, waren reeds gereed, toen eustachius in 1552 overleed. Zij
bleven berusten onder de familie van baren teekenaar p in i , doch
schenen verloren, totdat zij in 1712 te Urbino werden teruggevonden.
Paus clemens xi schonk ze aan den Romeinschen hoogleeraar giovanni
Maria lancisi , die ze in 1714 met eene verklaring uitgaf. Hoe verdienstelijk
zich lancisi daardoor maakte, —- want de platen voldeden
naar bet toenmalig standpunt der wetenschap beter dan eenige andere
aan de behoefte der studeerende jongelingschap, die zich bet veel
kostbaarder werk van vesalius niet kon aanschaffen, — werd de verklaring
ontsierd door een menigte fouten, daar lancisi tijdens de bewerking
ziekelijk was en veel aan eenige medewerkers bad moeten overlaten
, terwijl die bewerking tevens wat haastig bad plaats gehad. De
studenten van albinus verzochten nu van bun leermeester, dat bij eene
betere verklaring van de door hemzelven zeer aanbevolen platen zou
uitgeven, en- bij voldeed daaraan niet alleen, maar voegde er eene
nieuwe uitgave van de platen zelve bij : .
Dat albinus echter- met deze platen niet tevreden kon zijn en bij
aan goede anatomische afbeeldingen veel boogere eiseben stelde dan
waaraan eustachius, zijn teekenaar p ini en zijn plaatsnijder (musi?)
hadden kunnen voldoen, zal iedereen duidelijk worden, die ze vergelijkt
met de seboone afbeeldingen der spieren van de band, die bij
de toen reeds uitgegeven Historia musculorum zijn gevoegd. Reeds sedert
1725 bad hij daarom bet besluit genomen nieuwe afbeeldingen van
de spieren des menschelijken liebaams te bewerken en uit te geven.
Hij begon met bet praepareeren van een geraamte van een volwassen
en welgevormd mannelijk lijk. De beenderen van dat geraamte werden
niet op hunne plaats gehouden door koperdraad, zooals tot dusverre
altijd geschied was, maar door de bij het ontleden gespaarde en later
met bet gebeele geraamte gedroogde gewrichtsbanden, zoo dat alle
beenderen hunne natuurlijke plaatsing behielden. Door een daarvoor uitgedachten
toestel bracht bij nu bet geraamte in den stand van iemand ,
die begint voort te gaan. Nu moest bet geraamte nauwkeurig en met
1 b. s. ALBiNi, Explicatio tabularum ,anatomicarum Bartholomaei Eustachii. Accedit
tabularum editio nova. L. B. 1744. f°. — Eene nieuwe uitgaaf verscheen in 1761. —
Later, in 1798, gaf de Amsterdamsche hoogleeraar a. bonn de platen van eustachius
uit met eene nederduitsche verklaring, maar zonder ongeschaduwde omtrekken. Daarvan
verscheen nog in 1830 een nieuwe druk met een voorbericht van prof. g. c. b. suringar.