
DE PAALWORM
DOOB
F. L. ORTT.
Onder alle levende schepselen, die aarde, lucht en water bevolken,
is er waarschijnlijk geen enkel te vinden , dat ons, kalme Nederlanders,
zoo’n schrik op het lijf heeft gejaagd als de paalworm. En hoewel
men tegenwoordig om zooveel andere dingen denkt, dat de paalworm-
vrees bij het publiek zeer verminderd, zoo niet geheel verdwenen is ,
is het misschien toch goed ’t een en ander aangaande dezen vijand
mede te deelen, die nimmer ru st, maar af en toe onze kustbewoners
en ingenieurs met de grootste -zorgen vervult. Het zij me dan vergund
een overzicht te geven van de wijze, waarop de paalworm zjjne verwoestende
werking verricht, en welke middelen men daartegen met
min of meer succes heeft aangewend.
Vooreerst in ’t kort de geschiedenis van zijne aanvallen'.
Het blijkt dat de paalworm (Teredo Navalis) reeds in de oudste
tijden bekend was, daar vitruvius en ovidius reeds spraken van
schepen, door den verborgen houtworm bedorven. De beroemde zeevaarder
dampier verhaalt, dat toen hij in het midden van het jaar
1686 bij het eiland Muidanoa, gelegen oostelijk van Teneriffe, was
gekomen, zijn schip benevens eenige andere, in de nabijheid daarvan
gelegen, door één’ hem onbekenden worm doorknaagd werd. Inzonderheid
werd zijn schip in de baai van Campèche door dit verslindend
gedierte zoo sterk aangetast, dat het als een honigraat was uitgevreten.
Volgens bericht van scheepstimmerlieden te Enkhuizen waren de haringbuizen
, die in 1714 en 1727 in de Noordzee bij de Schotsche eilanden
1. Teredo navalis, van de buikzijde
gezien.
a. schelp.
br voet.
c. palletten.
d. bïanchiaal-sipho.
e. eloacaal-sipho.
2. Stuk hout met gangen van paalwormen.
AB. buitenoppervlakte.
: C. uitwendige openingen van
gangen.
. 1). paalworm, bevat in een der
geopende gangen.
E. deelen van den kalkkoker.
. 3. Lycoris fucata.
vischten, zoodanig door den worm
doorknaagd, dat deze schepen geheel
moesten hersteld werden. Het
was echter niet vóór 1730 dat de
algemeene aandacht in ons vaderland
op dit weekdier werd gevestigd.
In dat jaar vertoonde de
paalworm zich aan den Westkap-
pelschen zeedijk en verdere zee-
werken van Walcheren. In het
midden van September 1731 werden
de Drechterlandsche zeedijken
door storm geteisterd, en tot niet
geringen schrik zag men, dat de
palen , ter bescherming van dien
dijk en langs de Bovenkarspelsche
en Grootebroeksche dijken ingeslagen,
bij den grond afbraken.
Ditzelfde feit werd op Tessel en
aan de Eriesche kust waargenomen,
waar nieuwe palen zoodanig door
een’ soort van zeeworm doorknaagd
werden, dat zij van zelf omvielen.
In een brief, den 14den November
1732 uit ’sGravenhage geschreven,
wordt Amsterdam voorgesteld als
»slechts twee duimen van zijn’
ondergang verwijderd, vermits de
huizen, welke alle op palen staan,
zich in het grootste gevaar bevinden
van in te storten, aangezien de
palen, alle door den worm doorknaagd
, geen steun meer kunnen
verleenen. Men ruimt (zoo vervolgt
de schrijver) al het kostbare huisraad
en alle koopmansgoederen op,
en de kooplieden zelf beginnen te
vluchten. De bewoners van groote
vlekken en dorpen zijn door de