
grond, werd zeer dikwijls als oorzaak opgemerkt en dus toegepast. Ook
parasieten roepen het proces in 't leven. Peronospora violcicea verandert
de meeldraden van Knautia arvensis in bloembladen; de heete bronnen
van IJsland schijnen eene vullende werking uitteoefenen .op Potentüla
Tormentüla en P. ansenna.
Komen dubbel bloeiende planten op een dorren grond, dan worden
haar bloemen dikwijls weer enkel. Gevulde (witte) primula’s slaan
eveneens weder over in de enkele soort, wanneer zij gedurende den
bloei worden verplant.
In t algemeen zou men kunnen zeggen, dat diep ingrijpende veranderingen
in de voeding gunstig werken op de bloemblad vorming,
daarentegen van schadelijken invloed zijn op de ontwikkeling der
generatieve organen.
W in te rsw ijk , Aug. 1887.
ACCLIMATATIE EN DOMESTICATIE VAN VREEMDE
DIEREN.
Prof. elower, voorzitter van de in 1826 gestichte en thans in
vollen bloei verkeerende Zoölogical Society of London, hield in eene op
den 16den Juli gehouden vergadering van dat genootschap, en wel
bij gelegenheid van het jubilé der koningin van Engeland, eene redevoering,
waarin hij kortelijk de lotgevallen der Society schetste , en
o. a. ook gewaagde, van de pogingen door deze in het werk gesteld
om vreemde dieren tot huisdieren te maken, ’t zij om daardoor de
hoeveelheid van~onze voedingsmiddelen te vermeerderen, ’t zij met
het oog op het genoegen dat hunne schoonheid verschaft.
Hoe ijdel dikwijls de menschelijke verwachtingen zijn , werd door den
treurigen uitslag dier pogingen overvloedig bewezen. »In het Rapport
over 1832” , .— zeide de heer flower, :— »werd vermeld, dat de
armadillo in de diergaarde driemaal jongen had gekregen, en dat men
de hoop koesterde, dat men dit dier, dat zulk een goed voedsel oplevert,
in Engeland zou kunnen naturaliseeren. Meer dan 50 jaren
zijn vervlogen en Britsche armadillo’s zijn nog niet verschenen op de
menu-kaarten van onze diners.” Zoo is het ook gegaan met Ameri-
kaansche kasuarinen, vele vreemde faisantsoorten enz. Voor een feestmaal
der Society werd eens een eland opgeofferd, en luide werd de
voorspelling verkondigd, dat het elandsvleesch, zooal niet het schapen-,
ossen- en varkensvleesch zou verdringen, toch eene aangename afwisseling
in onze vleeschspijzen zou brengen. Jaren geleden deed het geboren
worden van giraffes de verwachting ontstaan, dat die dieren eenmaal
het sieraad der parken zouden worden. »Ongelukkig is gedurende de
laatste twintig jaren geen giraffe meer in de zoölogische tuinen geboren,
en elanden zijn nog altijd veel te schaarsch om tot voedsel der
Engelschen geslacht te worden.”
Ik herinner hier aan de groote verwachtingen, die men indertijd
in Frankrijk van de invoering van de Kanna-antilope (Antilope Cannd)
koesterde, — evenals van die van den Nylgau (Antilope picta). Men
heeft er later nooit weer iets van vernomen.