
April een door cornu gesteld verslag uitbracht van een onderzoek,
door haar op den éi™ Maart ingesteld.
Dit verslag nu bevat alle gegevens, die men verlangen kan, niet
alleen om een juist oordeel te vestigen over de inderdaad verkregen
uitkomsten, maar tevens om die aan de theorie te toetsen.
Wat de hoofdzaak betreft was de gansche inrichting bij dit onderzoek
volkomen dezelfde als bij de drie voorgaande proefnemingen.
Naast elkander waren de twee machines, die welke den stroom leverde
en die welke hem ontving, opgesteld. Van de eerste was een der polen,
door een -korten draad van geringen weerstand, met een van de polen
der laatste verbonden; de beide andere polen daarentegen door een
telegraafdraad, die heen en terug liep over het station Bourget en
17 kilometers lang was. De uitwendige weerstand was dus dezelfde
als wanneer de beide machines op een afstand van 8,5 kilometer van
elkander waren verwijderd en beide paren van polen door een telegraafdraad
waren verbonden geweest. De weerstand Van den 4 millimeters
dikken draad werd, uit herhaalde metingen, bevonden 160,62 ohms
te bedragen; de inwendige weerstand van de stroomgevende machine
bedroeg 56,62 , die van de hem ontvangende 85,62 ohms. In het geheel
werden er zes afzonderlijke proefnemingen gedaan, waarbij de snelheid
van de stroomgevende machine tusschen 370 en 1024 omwentelingen in
de minuut wisselde. Daar echter omtrent een dezer het verslag alleen
de uitkomsten der dynamometrische, niet die der electrische metingen
vermeldt, laten slechts vijf van deze eene volledige beschouwing toe.
De dynamometrische metingen betroffen: 1°. het mechanisch arbeidsvermogen
dat door de stoommachine op de stroomgevende werd overgedragen;
2 °. het mechanisch arbeidsvermogen dat werd ontwikkeld
door de machine, die den stroom ontving. Eerstgenoemden geschiedden
door middel van een zelfregistreerenden dynamometer naar morin ; uit
herhaalde waarnemingen, voor en na de proefnemingen met zorg verricht
was, in kilogrammen, de waarde afgeleid, overeenkomende met
eene afwijking van één millimeter in de door den dynamometer geregistreerde
kromme. Daar in de praktijk natuurlijk de overbrenging
van het arbeidsvermogen zonder tusschenkomst van zoodanig ' meetwerktuig
geschiedt en dit zelf arbeidsvermogen verbruikt, zou men
door de proeven tot eene te ongunstige verhouding komen, tusschen
het door de eene machine verbruikte en het door de andere geleverde
arbeidsvermogen, indien men het door den dynamometer zelf verbruikte
niet in vermindering bracht op wat hij zelf opteekent. Om dit verlies
te bepalen beeft men dan ook, door bij een viertal proeven dit werktuig
als eenigen weerstand op de as der stoommachine te laten werken,
het den aan zijne eigene beweging besteeden arbeid laten opschrijven.
De meting van het door de andere dynamo geleverde mechanisch
arbeidsvermogen geschiedde door een toom naar pront. Deze had een
hefboomsarm van — meters en was bij alle. proeven met 5 kilogram
belast; het arbeidsvermogen van de wrijving, door dit werktuig op
de as der machine uitgeoefend, bedroeg dus bij ééne omwenteling in
de minuut — H o 0056 paardekracht.
60 X 75 : '
De electrische metingen omvatten de waarneming van de spanningsverschillen
aan de polen der beide machines en die van de stroom-
sterkte, door middel van twee galvanometers naar d e pr e z . De waarde
van de aanwijzingen dezer meetwerktuigen werden, binnen de grenzen
der waargenomen afwijkingen, na afloop van] de proefnemingen nauwkeurig
in volts en ampères uitgedrukt en uit de dus bepaalde spanningsverschillen
, met inachtneming van beider inwendigen weerstand, de
electromotorische kracht der door beide machines ontwikkkelde stroo-
men afgeleid.
Deze beide van elkander afhankelijke bepalingen laten reeds dadelijk
een oordeel toe omtrent het isolement van den telegraafdraad. Want,
evenals wij dit reeds boven, ter afleiding van het spanningsverschil
te München uit het te Miessbach waargenomene deden, kunnen wij
ook hier, door bij het waargenomen spanningsverschil aan de polen
van eene der machines het product van den weerstand der lijn en de
stroomsterkte op te tellen, tot dat aan de polen der andere geraken.
En evenzoo kan men omgekeerd, als beide verschillen afzonderlijk zijn
bepaald, uit deze en uit de stroomsterkte den weerstand in de lijn
berekenen; men behoeft daartoe slechts hun verschil door de stroomsterkte
te deelen. Handelt men in dit geval aldus, en neemt men het gemiddelde
uit de vijf bepalingen, dan komt men tot een weerstand van 159,6
ohms, die dus van den rechtstreeks gemeten weerstand slechts 0,4 ohms
verschilt. Deze uitkomst zou, zoowel voor de geringe afleiding van
den stroom langs de lijn als voor de juistheid van de metingen der
verschillende grootheden getuigen, indien wij daarbij niet moesten vermelden,
dat van de vijf afzonderlijke waarden éénè -j- 2 0 ohms en
ééne — 2 1 ohms, dus ongeveer 1 2 -| pet., van het gemiddelde verschilt.
Daar de weerstand dier lijn zeker en de afleiding langs de lijn