
logie van dumas, »nachdem die Physiker die Einheit der Kräfte durch
den Nachweis festgestellt hatten , dass Wärme, Elektricität, Magnetismus
etc. verschiedene aber in einander überführbare Kundgebungen desselben
Agens sind , dürfte man nicht erwarten , dass es den Chemikern
gelingen werde, auch die verschiedenen Arten von Substanzen, welche
man als Elemente betrachtet, in einander tiberzuführen und auf diese
Weise die Einheit auch der Materie darzuthun?”
Het is verder niet te ontkennen, dat vele van de reeds genoemde
regelmatigheden in de atoomgewichten van sommige leden derzelfde
familie van grondstoffen te vergelijken zijn met de betrekkingen, welke
tusschen de moleculairgewichten van sommige tot dezelfde groep be-
hoorende verbindingen worden waargenomen. Zoo hebben Lithium,
Natrium, en Kalium resp. de atoomgewichten 7,23 en 39 , welke getallen
opklimmen met het standvastige verschil 16. Vergelijkt men nu hiermede
mierenzuur, azijnzuur en propionzuur, drie scheikundige verbindingen
, die onderling in physische en chemische eigenschappen soortgelijke
analogieën vertoonen als het bovengenoemde drietal metalen,,
dan vindt men ook hierin overeenstemming , dat de moleculairgewichten
met een standvastig verschil opklimmen. Dit verschil is 14 en wordt
hier veroorzaakt , doordat de molecule van elk volgend zuur één atoom
koolstof en twee atomen waterstof meer bevat dan die van het vorige.
Het ligt nu eenigszins voor de hand om voor de regelmatigheid in het
eerste geval naar een gelijksoortige verklaring te zoeken- en aan te
nemen , dat ook hier een standvastig verschil in samenstelling voorkomt,
m. a. w. dat de atomen van de genoemde elementen uit een
verschillend aantal deeltjes der »Urmaterie” opgebouwd zijn. Voor deze
hypothese spreken dan ook de talrijke andere regelmatigheden , die het
periodieke stelsel heeft doen kennen en de afhankelijkheid, die het
heeft geconstateerd tusschen de eigenschappen van een element en zijn
atoomgewicht: betrekkingen, die zonder de bedoelde vooronderstelling
een spel van het bloote toeval zouden schijnen.
Ook stuit de hypothese van de ondeelbaarheid der atomen nog op
een andere moeilijkheid. Op verschillende gronden moet worden aangenomen
, dat de atomen der lichamen in gasvormigen toestand in voortdurende
beweging zijn , dat zij elkander hun beweging door schokken
kunnen mededeelen en dat zij als veerkrachtige lichamen terugspringen.
Een dergelijk gedrag 'is niet te verklaren, wanneer de atomen ondeelbaar
en dus volkomen hard zijn.
Voegen wij er ten slotte nog bij, dat lockyer voor eenige jaren
ter verklaring van een zeker aantal verschijnselen, die hij waarnam
bij de studie van de spectra van eenige metalen, gemeend heeft de
samengesteldheid der elementen te moeten aannemen. Hij zag bij tempe-
ratuursverhooging sommige strepen in ,de spectra verschijnen of sterker
worden, andere in glans verminderen of verdwijnen en verklaarde dit
door de vooronderstelling, dat onze grondstoffen door verhitting in
nieuwe elementen gedissocieerd (gesplitst) werden evenals sommige scheikundige
verbindingen door verhitting kunnen ontleed worden. Zoo kon
hij, door aan te nemen , dat bij verschillende elementen dezelfde dis-
sociatieproducten optreden , ook het feit verklaren , dat sommige strepen
(»basic lines” , zooals hij ze noemde) aan hun spectra gemeen waren.
Met deze onderstelling vonden zekere eigenaardigheden in de spectra
van verschillende sterren eveneens een bevredigende verklaring. 1
Ofschoon geen van deze argumenten op zichzelf geacht kan worden
een bewijs voor het bestaan der »Urmaterie” te zijn , schijnt toch het
feit, dat deze van een verschillend punt uitgaande redeneeringen tot
dezelfde conclusie voeren, aan de hypothese vrij groote waarschijnlijkheid
te geven. Verder dan tot het aantoonen van deze waarschijnlijkheid
heeft de scheikunde het nog niet gebracht. Onwillekeurig rijst de vraag :
zal zij het verder brengen? Zal het den scheikundigen ooit gelukken
de »Urmaterie” af te zonderen? Hooren wij wat een scheikundige
als dumas over deze belangrijke kwestie gezegd heeft: »En effet si
la chimie est une science nouvelle, les phénomènes chimiques sont
aussi anciens que le monde, et ces radicaux 2 de la chimie minérale
qu’il 's’agirait de soumettre à une décomposition ultérieure, ce n'est
pas d’hier que les hommes les connaissent. Leur existence se révèle
dès les premiers temps historiques, où déjà se révèle aussi en quelque
„ sorte leur immutabilité. Lavoisier ne les a pas découverts, ils existaient :
seulement il les a rangés à leur vraie place-. . . . Décomposer les radicaux
de la chimie minérale serait donc une oeuvre plus difficile que
celui que Lavoisier eut le bonheur d’entreprendre et d’accomplir. Car ce
serait mettre en évidence non-seulement des êtres nouveaux et inconnus ,
comme on en découvre de temps en temps, mais des êtres d’une nature
nouvelle et inconnue dont notre esprit ne peut par aucune analogie se
représenter les apparences ou les propriétés. Ce serait porter l’analyse
1 Ook de samengesteldheid van het spectrum van het kwik, welks molecule in gasvormigen
toestand slechts uit één atoom bestaat, wordt door sommigen aangehaald als
een argument tegen de enkelvoudigheid der atomen.
2 Radicalen noemt men atoomgroepen, die bij verschillende reactiën in hun geheel
van de ééne scheikundige verbinding in de andere kunnen overgaan en die zieh dus in
sommige gevallen als elementen gedragen. Neemt men aan, dat de atomen opgebouwd
zijn uit deeltjes van de »Urmaterie” , dan zijn ze met bovenbedoelde atoomgroepen te
vergelijken en kan men ze dus ook radicalen noemen, alleen zijn het dan radicalen van
een andere orde.