
422 DE LEER DER ALCIIYMISTEN.
voorkwamen. Het middel heette de »steen der wijzen” en deze alleen
zou in staat zijn verandering te brengen in het wezen der zouten en
der metalen, der » animalische, vegetahilische en mineralische” zaken,
die hare bepaalde gedaante hebben aangenomen. Een steen in den eigenlijken
zin van dit woord behoefde hij juist niet te zijn; sommigen
droomden daar wel van, doch zij dwaalden, want het wonderbare vermogen
was niet aan ééne bepaalde gedaante verbonden. Wel wordt in
de Groene Leeuw over eenen rooden karbonkelsteen gesproken, waarmede
een alchymist v a n c a l , die ook in Nijmegen werkte, in tegenwoordigheid
van den schrijver ijzer eerst in lood en vervolgens in
goud veranderde, toch zou een poeder (een zoogenaamd cementpoeder)
of eene vloeistof (eene tinctuur) ook dezelfde werking kunnen doen.
De natuur bracht hem zelve niet voort, maar wel de stoffen, die de
mensch noodig had om daaruit door de kunst des vuurs den steen
te bereiden. »Soekt dan datgene, dat de Metalen, Mineralen, Souten,
Kruiden en Boomen heeft doen wassen, want dat is de waerachtige
Materie der Wysen.” Dat men zich ook de onbewerktuigde natuur
voorstelde als vatbaar voor groei en ontwikkeling, werd reeds boven
opgemerkt. Heeft de schrijver in verscheidene mijnen dikwijls een
mineraal gezien in gedaantë als een goudsteen, schoon van glans 'en
zwaar van gewicht, hij hield zich onmiddellijk overtuigd van het bestaan
van kleine hoeveelheden koper en ijzer in de nabijheid, die dan volgens
zijne meening uit dien goudsteen waren gegroeid.
Ook g o o s s e n v a n v r e e s w i jk heeft tal van stoffen aan zijn onderzoek
(wij komen straks op zijnen arbeid in het laboratorium terug) onderworpen
; nu eens zien wij hem groote waarde hechten aan den bast
en het hout van den eik, dan aan den wijn of aan eene andere stof;
deze veranderlijkheid vindt wellicht haar oorzaak hierin, dat hij den
steen der wijzen nu hierin dan weder daarin zocht. Dat hij te vergeefs
bleef zoeken , hij laat niet na het zijnen lezers te verzekeren, maar
toch, de hoop begèeft hem niet. Eenmaal, misschien gebeurde het meermalen
, heeft hij zich gevleid met de vreugde der ontdekking. Maar
het einde is geweest, dat hij de voltooiing van het werk aan een later
geslacht moest overlaten. »In den vitriool, in de salpeter, in het gewone
zout, in aluin, in steenzout, in bloed, in oude lappen, in haar
van beesten, in goud, in zilver, in ijzer, in koper, in tin, in lood,
in mercurius, in zwavel, in arsenicum , en voorts al wat men bedenken
kan is niets gevonden, dat tot het werk zou dienen.” Dat tot de
laatstgenoemde rubriek ook tal van stoffen behooren, die met de voortd
e l e e r d e r a l c h y m i s t e n .
planting in verband staan (b. v. kikvorscheieren, die in het voorjaar
in het water zweven), ligt wel voor de hand.
Niet alle tijden waren even gunstig voor het groote werk; de tg
met lange nachten en korte dagen wordt dikwijls als de meest geschikte
aangeprezen. Tot de andere omstandigheden, waarmede rekening moe
worden gehouden, behoorde ook de stand der planeten aan den hemel.
G o o s s e n v a n v r e e s w i j k verkeerde niet in de meening, dat men
eenmaal in het bezit van den steen der wijzen geraakt, daarmede a e
metalen zonder meer in goud zou kunnen veranderen. Neen daartoe
zou bovendien vermenging met eene geringe hoeveelheid goud noo ig
zijn. Hij huldigde den op zichzelven juisten stelregel, dat alleen het
gelijke zijns- gelijke voortbrengen kon en paste dien ook bij de vermeende
transmutatie der metalen toe.
Wij mogen niet nalaten hier op te merken, dat somtijds de
onveranderlijkheid der metalen op zich zelf zóó stellig verkondigd
werd dat het is, alsof wij den schrijver van grondstoffen hooren
spreken in den zin dien wij thans aan dit woord hechten. Eene uitdrukking,
waarin de geboorte der nieuwere denkbeelden zich als het
ware aankondigt, is o. i. de volgende: »sommigen hebben door hare
cement-poeders het © en D gestratificeert in hare degels of smelt-
potten, ’t welk dan eenige dagen in het A (vuur) wierd gehouden,
en hierdoor meenden zij het eene Corpus tot het ander te brengen,
’t welk tegen de natuur strijdig is .
Maar wanneer wij in deze woorden de wording van den nieuwen
dag al mochten begroeten, toch leefde de overtuiging aangaande de
werking van den steen der wijzen nog krachtig voort. Deze moest
het metaal goud openen, zoodat het levend zout, de levende Mercurius
en de levende Swavel, die te samen in het metaal eene gedaante
hadden aangenomen, uit hun toestand van sluimerend leven werden
opgewekt en nu krachtens het levensbeginsel, hetwelk zij als een
zaadkorrel zouden bezitten, ook de drie beginselen, voor zooverre zij
in de »slechte” metalen met onvolkomene eigenschappen waren besmet
in den zuiversten toestand zouden brengen. Met het oog op
deze ’genezing van het verkeerde in de metalen heette de steen der
wijzen dan ook wel de »Groote Medecyne.”
Trouwens, de steen der wijzen, het onvermengde levensbeginsel der
natuur in eene bepaalde stof vertegenwoordigd, zou in staat zijn alle
mogelijke krankheden te genezen, die alle het gevolg waren van eene
storing in de geregelde vereeniging der verschillende grondstoffen in