
leggen; deze blijven daarin vele jaren zoo frisch alsof zij nieuw waren ,
uitgezonderd daar waar zij met vochtige vingers zijn aangeraakt, waardoor
er stof op is blijven kleven. De bodem is stoffig, doch wanneer
dat stof in beweging is gebracht, stijgt het niet in de lucht
op en het maakt glimmende schoenen niet vuil. In die gedeelten van
de grot, alwaar geen vocht schijnt te zijn , zijn de droge en de vochtige
bollen van den hygrometer gelijk, en hun verschil is zelden meer dan
m a 1/2 graad; de vochtigheid is van 96° tot het verzadigingspunt.
Met een thermometerstand van 54° zal de vochtige bol van 53.5 tot
5.4 aanwijzen en het dauwpunt zal dan zijn tusschen 53.1° en 53.7°.
Vervolgens werd dit vreemde feit opgeteekend, dat de temperatuur
in de grot tegen het dak en op den vloer gelijk is; enewaar het verschil
in hoogte 60 è, 90 M. bedraagt, staat de thermometer op het
hoogste punt 1° a 2° lager dan op het laagste. De vochtigheid blijft
evenwel gelijk. Dit kan worden.’uitgelegd door aan te nemen, dat
de door de spleten aangevoerde lucht afgekoeld wordt door het opnemen
van vocht, gedurende het begin der nederdaling, en dat zij
langzamerhand wordt verwarmd,, voordat dat zij de geheele 60 a 80 M.
is gedaald. Schimmel wordt zelden in de grot gezien, maar waar
dit het geval is , is het sneeuwachtig wit en toont een weelderigen groei.
Een ingang van de grot wordt met het beste gevolg gebruikt om
paddestoelen aan te kweeken, en zonder twijfel zou die atmospheer
kunnen worden gebruikt voor andere nijverheidsdoeleinden.
Verscheidene borstlijders hebben beproefd om in die grot te leven ,
met de hoop op herstel. Maar de uitslag was noodlottig. Het gemis
van licht was daarvan zeker de_ oorzaak; maar de toen nog onbekende
vochtigheid der lucht, die eene gezonde uitwaseming tegenhoudt, heeft
ongetwijfeld dien treurigen uitslag verhaast.
Scientific American, 25 Dec. 1886.
HET ONDERZOEK TAN DEN BODEM
D E R
KARA-ZEE IN 18 8 2 -8 3 .
DOOR
Dr. J. MAR. RU IJS.
Tteeds drie un .een half jaar zijn verloopen sedert de Nederlandsche
afdeeling van het internationaal poolonderzoek gedurende 1882—83,
op vaderlajidschen bodem terugkeerde.
De lezers van het Album der Natuur waren vroeger in de gelegenheid
om door twee stukken van de hand van wijlen prof. h a r t i n g ,
nl. »Eene belegering der Poolstreek” (jaargang 1881) en »Het internationaal
onderzoek der Poolstreek” (jaargang 1882) ; met het doel
dezer belangrijke onderneming kennis te maken.
Na. afloop der expeditie zijn in talrijke tijdschriften en dagbladen
mededeelingen gedaan omtrent hare lotgevallen en werkzaamheden.
Voor zoover het betreft de Nederlandsche afdeeling wil ik hier in de
eerste plaats verwijzen naar het in Juni 1886 te Utrecht verschenen
werk van dr. m a u r i t s s n e l l e n , den chef der expeditie, De Neder-
landsche Noordpool-expeditie 1882—83, dat wel niet in den handel,
maar toch in de meeste: publieke leesinrichtingen voorhanden is en
waarin de lezer dus talrijke bizonderheden kan vinden, betrekking
hebbende ~op de reis naar, het verblijf in en den terugkeer uit de
Kara-zee.
Anders is het gesteld met de verkregen wetenschappelijke resultaten
24