
op den bodem zinkt. Maar niet alleen in den strijd onder elkaar,
ook in het gevecht tegen andere dieren toonen de Stekelbaarzen een
buitengewone onverschrokkenheid en volharding. Terwijl zij met uitgespreide
stekels in alle richtingen rondzwemmen, schijnen zij van
de degelijkheid hunner wapens overtuigd; voorzichtig bewegen zij zich
om een baars, een snoek of een andere roofvisch. Wel hapt zulk een
reus -eens naar den dwerg, maar heeft hij met de scherpe stekels
kennis gemaakt, dan laat hij hem spoedig weder vrij. H e i n c k e zag
eens een gevecht tusschen een Stekelbaars en een S t e u r g a r n a a l of
S teu rk ra b (Palaemon Squilla) , dat een half uur duurde. Beiden hielden
elkaar vast en trokken elka&r heen en weêr, de visch met de tanden,
de krab met de scharen. Woedend wentelden zij om en om, lieten
elkaar los, hielden een poosje rust, grepen elkaar op nieuw aan, tot
ten slotte de een den ander in het rustig bezit liet van het hoekje,
dat zij in het aquarium hadden in bezit genomen. Niet zelden kan men
bij Stekelbaarzen afgebroken stekels of de likteekenen van wonden
vinden, als zoovele bewijzen van den verbitterden strijd, dien zij gevoerd
hebben.
Berucht om zijn stekels is de P ie te rm a n (Trachinus vipera), die
aan de kusten der Noordzee menigvuldig voorkomt. De eerste rugvin
bestaat uit eenige weinige scherpe stekels, onderling door een dubbel
vlies verbonden. Met deze stekels brengt de visch zeer pijnlijke wonden
toe. Zijn de stekels in een vinger b. v. doorgedrongen, dan zwelt
deze, vervolgens de hand en ten slotte de geheele arm. Eerst na
2 of 3 dagen wordt de pijn minder; men beweert, dat iarenkele
gevallen amputatie van het gekwetste lid noodig is geweest. De vrees
van onze visschers voor dien visch is dus zeer gewettigd. In Frankrijk
staat de politie den verkoop van dezen om zijn smakelijk vleesch
zeer gewilden visch slechts dan toe, wanneer de eerste rugvin is
afgesneden, en in Spanje wordt de visscher, die den visch met de
rugvin ter markt brengt, streng gestraft. De meening, alsof men niet aan
eenig vergift te denken heeft, heeft, door nieuwe onderzoekingen van
den jongsten tijd, eene wijziging ondergaan. Men heeft werkelijk gif-
toestellen gevonden, die met die der slangen overeenstemmen, en
eene groeve aan de rugstekels, waarlangs een door den visch afgescheiden
giftig slijm in de wonde gevoerd wordt. Nog duidelijker is
een giftoestel aangetoond bij het geslacht S y n a n c e ia dat, gelijk
de Stekelbaarzen, tot de familie der Schildwangige Yisschen behoort.
Deze dieren bezitten werkelijke gifstekels. Onder de dikke huid, die
de rugstekels geheel omhult, liggen ter weerszijden van den gifstekel
twee gifklieren. Het door de eene of andere oorzaak getergde dier
spreidt de stekels u it, waarbij de toppen onder de huid der vin
blijven. Wanneer echter de top van een stekel op een week voorwerp
stoot, b. v. op de huid van den mensch, dan dringt hij daarin. Te
gelijkertijd wordt de huid, die de stekels omgeeft, neergedrukt en
daardoor eene drukking op de gifklier uitgeoefend. Haar inhoud, een
melkachtig vocht, loopt dan in twee groeven op zij van den stekel
naar den top en komt zoo in de wonde. Visschers worden, als zij
in het water rondwaden, niet zelden door zulk een visch verwond,
hetgeen steeds eene hevige ziekte, soms zelfs den dood ten gevolge
heeft. Zij worden in de tropische zeeën gevonden en komen veel bij
Mauritius voor.
Iets dergelijks als bij Synanceia wordt gevonden bij het aan de
tropische kusten van Amerika voorkomend geslacht Th alasso p h rijn e ,
dat aan het kieuwdeksël van een gifzakje en een gevoorden stekel voorzien
is, terwijl vele M e e rv a la_ ch tig e V is s c h e n in den oksel der
borstvin , die met een krachtigen stekel gewapend is, een zakje bezitten
met eene opening, dat vermoedelijk ook als giftoestel dienst doet.
Vermelding verdienen voorts nog de Stekel- of P ijlsta a rt-ro g g en
{Tryglon) , die bijna allen in warmere streken thuis behooren. De
dunne en lange staart, van een enkelen langen, met talrijke weerhaken
bezetten stekel voorzien, is een waarlijk vreeselijk wapen. Dikwijls
komen zij, b. v. in Guyana, in zulk een groote menigte voor, dat
de bodem van het water letterlijk door hen bedekt en een doorwaden
van den stroom een hoogst gevaarlijke onderneming is. Tot
aan de oogen in het slijk gedoken en derhalve zoo goed als onzichtbaar
, slaan zij naar de voeten van den onvoorzichtige, die hen aanraakt,
met den zweepvormigen staart, en dat met zooveel kracht,
dat de stekel verschrikkelijke wonden toebrengt. De gruwelijkste pijnen
in het geheele lichaam en hevige krampen, die niet zelden in tetanus
overgaan en soms den dood veroorzaken, pijnigen den verwonde. Het
gaat niet aan, gelijk sommigen beweren, deze gevolgen alleen toe te
schrijven aan de hevigheid van den slag en aan den bouw van den
stekel; daartoe zijn de gevolgen te hevig. Waarschijnlijk zal ëen door
den visch afgescheiden giftig slijm, dat in de wonde komt, wel als
de oorzaak " beschouwd moeten worden.
Van een geheel anderen aard is weder het wapen van de groote
Zwaardvisch (Xiphias gladius), die in de atlantisehe en middellandsche