
dan de lucht en het land; voor alle waterdieren zijn dus de levensomstandigheden
het geheele jaar door meer gelijk , en die, welker actief
leven eenigszins grootere temperatuurschommelingen toelaat (zie bl. 76)
zullen dus ook als prooi voor grootere waterdieren toegankelijk blijven.
Ook het voedsel ontbreekt dus niet bij de vleeschetende waterzoogdieren.
Winterslapers vindt men voornamelijk in de orden der vleermuizen,
roofdieren, insecten eters en knaagdieren.
Dat de vleermuizen in onze streken den winter in slapen den toestand
doorbrengen, zal wel niemand verwonderen, die weet, dat alle
inlandsehe dieren dezer orde zich uitsluitend met insecten voeden. Nu
treft men wel insecten aan in alle tijden des jaars, maar, zooals reeds
in de inleiding werd vermeld, toch in de wintermaanden niet als volwassen
, gevleugeld dier. En eene vleermuis is door haren bouw er
niet op aangewezen insectenlarven uit den grond te halen, gelijk
een mol, of eieren en poppen van de takken te zoeken, gelijk boomkruipertjes
en meezen. Hare vangst bepaalt zich tot de werkelijk
vliegende insecten en zelfs tot eeiT beperkt getal soorten, nl. diegene,
welke des avonds vliegen. Wat wonder dus, dat de vleermuis zich
des winters door kunstmiddelen tegen verhongeren tracht te vrijwaren.
Het schijnt echter, dat de winterslaap niet het eenige dier middelen
is. Yerschillende waarnemers hebben bevestigd, dat sommige vleermuizen
tegen den winter naar zuidelijker streken trekken. Zoo is er
eene soort, die het noordelijk gedeelte van Rusland geheel verlaat
en naar Silezië en Moravië, ja zelfs naar de Alpen -zich begeeft, om
daar te overwinteren. Misschien is de winter voor hen op de eerstgenoemde
plaats te koud. Altum zag eens in de nabijheid van Weenen
op 60—100 Meter hoogte een 20 stuks van de rosse vleermuis
vliegen. Het was op een’ herfstnamiddag en de dieren vlogen op veel
te groote hoogte om insecten te kunnen vangen ; buitendien jagen de
vleermuizen nooit in groote troepen. De vlucht had ook alle kenmerken
van voor een langdurige reis te dienen. Oök hoorde altum
bij die gelegenheid van een’ zijner vrienden, dat deze eenige jaren
vroeger een dergelijk verschijnsel bij een’ troep van ongeveer vijftig
vleermuizen had waargenomen, die ten slotte in zuidelijke richting
verdwenen. Zijn echter de waarnemingen omtrent het trekken van vogels
reeds met allerlei zwarigheden verbonden, hoeveel te meer moeilijkheden
zijn er niet te overwinnen bij het bestudeeren van de tochten
dezer duisternisminnende dieren.
Hoe het ook zij, het trekken heeft niet geheel dezelfde beteekenis
als bij de vogels, daar ook de trekkende vleermuizen den winter
slapende schijnen door te brengen. Nu trekken evenwel ook dikwjjls
vleermuizen van een zelfde klimaat tegen den winter naar bepaalde
plaatsen om gemeenschappelijk de winterkwartieren te betrekken. In
dergelijke uitgebreide vleermuisslaapsteden vond altum nu soorten
bijeen, die den zomer op geheel verschillende plaatsen doorbrengen.
Zoo trekken soms in bosschen levende soorten des winters naar de
steden, in het gebergte levende komen soms in de dalen neer.
De schuilhoeken- voor den winterslaap zijn bij sommige vleermuizen
dezelfde als die, waarin zij den dag des zomers doorbrengen. Dikwijls
echter zijn zij ook verschillend. Zoo zoekt in Genève des zomers de
rosse vleermuis den slaap in de huizen, terwijl zij des winters holle
hoornen verkiest. Carl vogt vond daar geregeld in sommige huizen
schuilhoeken, die wel des zomers, maar niet des winters door deze
soort betrokken werden. Ook vond hij des zomers daarin bijna u itsluitend
mannelijke individuën, terwijl de winterkwartieren zoowel
door mannelijke als door vrouwelijke dieren worden bewoond. De
meest gewone plaatsen, waar men vleermuizen des winters aantreft,
zijn holle boomen , rotsspleten, holen, spleten in muren, ongebruikte
schoorsteenen, zelfs ruimten achter het behang in huizen. Bijna altijd
zijn deze winterverblijven van boven bedekt, voor tocht en regen
beschut en met vrijen uitgang voorzien. Vaak dringen de dieren evenwel
zich ook met moeite door nauwe spleten heen om een veilig
toevluchtsoord te veroveren; waar dit niet gemakkelijk te verkrijgen
is, behelpen zij zich ook met zeer geïmproviseerde woningen. Zoo
vond altum eens verscheidene dwergvleermuizen in diepen winterslaap
tusschen eene muur en de .daarlangsloopende afvoerpijp van de
dakgoot ingewrongen; toch was deze plaats zoowel voor wind als
voor regen (door het overstekende dak) gevrijwaard. Ruïnes worden
ook, zoowel in den zomer als in den winter, graag door vleermuizen
bewoond. Een sedert lang ongebruikte schoorsteen van een zeker slot
moest eens weder als roqkuitgang dienst doen. Maar het hout wilde
niet branden; rook en vlam sloegen de kamer binnen, totdat eindelijk
eenige vleermuizen bedwelmd naar beneden vielen en een groot aantal
andere in eene dichte wolk uit den schoorsteen opsteeg. De ongewone
warmte had hen gewekt en de rook hen verdreven of bedwelmd.
Sommige vleermuizen overwinteren afzonderlijk, andere in grootere
troepen, zoo zelfs, dat vele aan de pooten van andere zich vasthouden
en aan eene muur soms eenige lagen op elkaar hangen. Ook zijn er
soorten, die gewoonlijk gezellig, maar in'enkele gevallen ook afzonderlijk,,
den winter doorbrengen. De houding, die de vleermuizen aan