
bruin , maar blijven toch veel bleeker, dan wanneer zij met gewonen
alcohol overgoten worden. Slechts in een enkel geval (Aucuba japonica)
drong de alcohol zoo langzaam de bladeren binnen, dat de toevoeging
van een zuur volstrekt geen uitkomst gaf.
Het spreekt van zelf, dat het gewenschte resultaat slechts dan verkregen
wordt, wanneer de eerste alcohol, die men op de levende
plantendeelen giet, op de bedoelde wijze zuur gemaakt is. Gebruikt
men den zuren alcohol eerst, nadat de planten reeds bruin geworden
zijn, dan heeft hij geene werking meer. Als zuur kan men eenvoudig
zoutzuur kiezen. De beste verhouding is twee deelen van het sterke
zuur van den handel op de honderd deelen alcohol; de aciditeit van
dit mengsel bedraagt omstreeks 0.2 Aeq. Meer zuur schaadt niet, doch
verbetert de werking ook niet; minder zuur belet in vele gevallen
het bruin worden slechts ten deele. In den zuren alcohol kunnen de
praeparaten zonder schade maanden lang, waarschijnlijk zelfs op den
duur bewaard worden. Voor het ververschen van - den zuren alcohol
kan men even goed gewonen, als zuren, gebruiken.
Merkwaardig is , dat het zoutzuur in waterige oplossing op vele
plantendeelen zeer schadelijk inwerkt; het maakt ze geheel slap, en
doet bladeren en takken in vele gevallen bij het minste schudden der
vloeistof losbreken. In de alcoholische oplossing heeft het zoutzuur
deze werking echter volstrekt niet; behalve de verhindering van het
bruin worden bespeurt men geen blijvende gevolgen van zijne aanwezigheid.
Voorbijgaande gevolgen, zooals de kleurveranderingen, die het
bladgroen en de kleurstoifen der bloemen door het zuur ondergaan,
hebben bij het maken van praeparaten natuurlijk geene beteekenis.
Wanneer aan de praeparaten afgestorven, en daardoor bruin geworden
deelen, zooals schubben, bladkussens, verwelkte bloemkronen of rijpe
vruchten voorkomen, worden deze door het zuur niet ontkleurd; in vele
gevallen verhoogt dit de duidelijkheid der voorwerpen.
Door het gebruik van zuren alcohol kan men dus aan zijne praeparaten
een voor het oog veel aangenamer kleur geven zonder eenige
vermeerdering van de moeite, die aan het maken van zulke vertoon-
stukken verbonden is.
D. v.
NOG EENS : DE INENTING TEGEN DE HONDSDOLHEID.
Onder goed gerucht en kwaad 'gerucht gaat pasteur voort met zijne
inentingen. Bij den tegenwoordigen stand van zaken, waarin de deugdelijkheid
van het geneesmiddel tegen de hondsdolheid van tijd tot tijd
ook ernstigen twijfel ontmoet, nemen de lezers van het Album stellig
met belangstelling kennis van eenige feiten , welke den 2den November
1.1. door pasteur aan zijne medeleden van de Académie de Sciences werden
medegedeeld.
Onder de 2490 personen, welke de kunstbewerking hadden ondergaan,
waren ongeveer 1700 uit Frankrijk en Algiers en de overigen
uit zestien landen van Europa, Azië, Noord- en Zuid-Amerika af kom-
stig. Daar de omstandigheden van de fransche burgers het best bekend
zijn, wordt vooral over hen gesproken. Van deze 1700 stierven
er twaalf; twee kwamen te laat (de een zes-en-dertig en de andere
drie-en-veertig dagen, nadat de beet toegebracht was) en bij de overige
tien was de inenting dus vruchteloos. In denzelfden tijd stierven echter
in Frankrijk aan hondsdolheid zeventien menschen, die niet ingeent
werden. Zeventien op een onbekend getal gebeten en, dat echter zeer
klein zal zijn, daar men aannemen mag, dat verreweg de meesten
hulp zochten in het laboratorium in de rue d’ Ulm.
In de voorafgaande jaren stierven in de hospitalen te Parijs per
jaar gemiddeld twaalf lijders aan watervrees; gedurende den tijd, dat
de inentingen worden toegepast, zijn in die gestichten drie zulke
patiënten bezweken, waarvan twee in het geheel niet ingeënt waren
en de derde de bewerking niet volkomen had kunnen ondergaan.
Deze feiten pleiten misschien nog sterker ten voordeele der inenting
dan eenige bijzondere gevallen, waarin b. v. van twee knapen, die op
denzelfden dag door denzelfden dollen hond waren gebeten, de eene
niet-ingeënte aan de gevolgen stierf en de tweede, die de inenting