
inspuiting met een kleinere dosis kunnen_ volstaan, dan wanneer men Tiet middel op
de gewone wijze door den mond laat innemen. Deze zwakkere werking van de maag
uit laat zich voor een deel daardoor verklaren, dat dan de stof langzamerhand in
het bloed wordt opgenomen en naar dezelfde mate weer door de nieren afgescheiden,
zoodat het niét tot ophooping van eenigszins grootere hoeveelheden in' het bloed
komt. Bij het inspuiten daarentegen van de stof onder de huid of direct tin een
bloedvat komt zij binnen veel korteren tijd in het bloed, zoodat het bloed op een
gegeven oogehblik veel meer van de .werkzame stof bevat.
Het schijnt nu echter, dat bij de verklaring van het genoemde verschijnsel nog een
andere gewichtige omstandigheid in aanmerking moet worden genomen. Reeds in
.1880 toonde heger aan (Comptes rend. XC. 1226) , dat de lever meer dan «enig
ander orgaan het vermogen bezit om de in het er door stroomende bloed aanwezige
alkaloïden terug te houden, zoodat het bloed, dat uit de lever komt, mindef van het
alkaloïde (nicotine, chininej morphine, ‘strychnine) ’bevat dan het toegevoerde bloed.
Victok jacques (Essai sur la localisation des alcalotdes dans le foie. Bruxelles
1880) vond, dat dezelfde dosis van een alkaloïde, die in de vêba jugula-ris-ingespoten
het dier doodt, met doodelijk werkt als zij in leen mesenterjaalvene wordt ingespoten
Tn het laatste geval moet het vergif de lever passeeren, voordat het in de algemeene
circulatie komt, in het eerste geval niet. Nu onlangs heeft roger''(Acittm du foie
sur les poisons. Thèse. Paris 1887) deze zaak op nieuw onderzocht en de vroegere
ervaringen bevestigd en uitgebreid. Bij konijnen bepaalde hij van verschillende vergiften
de doodehjke dosis per kilo lichaamsgewicht, als de inspuiting geschiedde in
een oorvene, en daarna de doodelijke dosis, als het vergif in een darmvene werd ingespoten.
In het laatste geval bleek gemiddeld een tweemaal grootere dosis noodig
te zijn. Dit wees er dus op, dat de lever van dergelijke vergiften een gedeelte terughoudt
of onschadelijk maakt. Roger onderzocht morphine, nicotine, strychnine, ve-
ratnne, curare, atropine, rottingsbasen (ptomaïnen), peptonenj ammOniumcarbonaat,
ammoniumlactaat, gal en urine, en vond voor al deze stoffen den gestelden regel
bevestigd. Op welke wijze nu de lever deze'vergiften onschadelijk maakt, is daarmede
natuurlijk niet uitgemaakt. Zij kunnen worden teruggehouden of omgezet. (Het
laatste geschiedt vrij zeker met de genoemde ammoniumzouten, waarvan wij van
elders weten, dat zij door de lever in ureum worden'omgezet). Door deze-èxperi-
menten is dus een eerste schrede gedaan op een geheel nieuw veld van onderzoek
naar een zeer gewichtige verrichting vgn de lever. ' d h
Samenhang der lichaamstemperatuur met zenuw-opwekking. — Volgens hosso.
oefenen de zenuwen-een veel sterkeren invloed op de lichaamstemperatuur uit dan
de spieren. Zoo veroorzaakt sterke zenuwopwekking eene verhooging van 0,5 tot 2°
van de temperatuur des endeldarms bij den hond,^ en datzelfde is bij menschen het
geval. Er kan ook pijn door ontstaan. Als een hond na lange inspanning uitrust,
zinkt zijne temperatuur beneden den normalen graad, ofschoon de spierwerking zeer
sterk is geweest. Wordt een vorsch vergiftigd met curare, die het spierstelsel verlamt
j dan neemt de lichaamswarmte af; spuit men dan eënige milligrammen strychnine
in, hetgeen op de zenuwcentra inwerkt, dan blijft de verlamming bestaan, maar
dadelijk stijgt de warmte. (Humboldt, April 1887, S. 155). d. l .
ANTHROPOLOGIE.
Behaardheid der Aino’s. — Sommige reizigers zijn getroffen geweest door de
waarneming, dat onder de Aino’s een aanmerkelijk aantal wordt aangetroffen, wier
behaardheid weinig of niets van die der Japanners verschilt, en trokken het daarom
in twijfel of eene buitengewone behaardheid wel eene karakteristieke eigenschap van
dat volk was. De heer P. Y. dickins was in de gelegenheid een groot aantal Aino’s,
meest mannen, te onderzoekenden bij ieder daarvan, trof hij de bekende behaardheid
aan. Vooral waren de borstbeenstreek, de streek tusschen de schouderbladen en de
billen overvloedig met lange haren bezet. En thans heeft de heer b . h . chamberlain
aangetoond, dat de'Andividuen, bij welke de bedoelde eigenschap niet bestaat, de
vruchten zijn van de gemeenschap van Japansche vaders en Aino-moeders. Hij merkt
daarbij aan, dat de tweede generatien van zulke bastaarden onder elkander en met
Aino’s weinig vruchtbaar zijn en hunne afstammelingen zwak, zoodat de familie in
het derde.of vierde geslacht uitsterft. (Nature, April 7 1887, pag. 53é). d . l.
De lengte van den arm bij de verschillende menschenrassen. — Sir william
turner zegt in zijn verslag over menschelijke geraamten in The Zoology o f the
voyage of B.M.S. Challenger (P. XLV1II London 1886) dat hem is gebleken, dat
geen menscheras in alle opzichten hooger staat dan de overige rassen; — dat ieder
ras in sommige opzichten hooger, in andere lager staat, zooals daaruit zou blijken,
dat de in andere opzichten zoo hoog staande Europeërs door de verhouding tusschen
de lengte der „onderste-ledematen en die der bovenste, en van die der dij en die
des opperarms, meer tot de apen naderen dan de zwarte rassen. — De berichtgever
in Humboldt, dr. M. alsberg te Kassei, voert daartegen aan, dat de in Noord-
Amerika op groote schaal ondernomen metingen de gemiddelde grootere lengte van
de armen der Negers hebben bewezen, als ook het feit, dat bij de Negers der
Vrije staten en bij Mulatten de armen aanmerkelijk korter zijn dan bij de Negers der
voormalige slavenstaten,, en -dat, gelijk vogi jaren geleden aantóonde, de verkorting
van den arm gelijk beteekenend is met eene verwijdering van den apentypus. {Humboldt,
Mai 1887 S, 207) — Ik heb geene gelegenheid het oorspronkelijke in te zien, en
de vraag te beantwoorden,, die gedaan kan worden, of de heer turner, gesteld
dat hij inderdaad van zwarte rassen gesproken heeft, daarmede juist Negers op
het oog heeft gehad, en niet veeleer donher gekleurde rassen. Bij de Hindoe’s
schijnt overigens de lengte der beenen, vergeleken met die der armen, in ’toog-
loopend te zijn. d. L,