
DE WAPENS DEB VISSCHEN.
DOOR
Dr. L. PO S TH UM U S .
Op de vraag: wat eten de Visschen ? zou men, zégt b r e h m ,■ volstaan
kunnen met te antwoorden: andere visschen. Wel is waar
worden er onder hen ook gevonden, die het met plantenkost Voor
lief nemen, maar regel is het toch, dat de meeste visschen onder
de roofdieren gerangschikt kunnen worden. Rooven en moorden onderstelt
het bezit van wapenen, en het zal uit dit opstel blijken, dat
de visschen in dit opzicht volstrekt niet achterstaan bij andere dieren.
Allereerst komen de tanden in aanmerking. Deze kunnen op alle
kaakbeenderen voorkomen en voorts nog op het ploegbeen, op de
keelbeenderen, op de kieuwbogen, ja zelfs op de tong zijn zij niet
zeldzaam. In den vorm der tanden heerscht nogal verscheidenheid;
in den regel zijn zij kegelvormig en puntig toeloopend, soms ook van
scherpe kanten of van weerhaken voorzien, of zij bezitten afgeplatte
kronen als de maaltanden der herkauwers. Bijna zonder uitzondering
zijn zij door eene zeer harde emaillaag bedekt.
Onder de roofvissehen noemen we in de eerste plaats den S n o ek
(Esox lucius) , door lacépède terecht de haai van het zoete water genoemd.
Alleen de bovenkaken missen de tanden, alle overige beenderen zijn
met lange en scherpe, achterwaarts gerichte tanden gewapend, die
in de onderkaak toir ware slagtanden worden. Ongezellig en onverdraagzaam
zwerft hij ’s nachts in zijn jachtgebied rond; over dag
kiest hij zijn verblijfplaats het liefst op stille plaatsen, tusschen planten ,
in kleine inhammen van rivieren en beken, en meest houdt hij
zich onbeweeglijk. Alleen de toppen der borstvinnen en het achterste
gedeelte der rugvin bewegen zich snel trillend heen en weder. Daar
ontwaart de loerende blik een prooi; een kleine visch, die van zijne
verwanten is afgedwaald, komt argeloos aanzwemmen. Alle vinnen
komen in beweging, snel en krachtig ademt de snoek en plotseling,
als door een springveder voortgedreven, schiet hij op zijn prooi los en
pakt deze met de tanden der onderkaak, die diep in het lichaam van het
slachtoffer doordringen. Nu laat hij het doodelijk gewonde dier los om
het terstond weder aan te pakken, ten einde het met den kop naar
voren te kunnen verslinden. Of het is een heele troep alvertjes, in
wier midden hij schrik en verderf brengt. In doodsangst vlieden de
kleine dieren her en derwaarts, springen boven het water u it, maar
de snoek volgt hen met een even koenen sprong, en nauwelijks is
het ongelukkige offer weder in zijn element teruggekeerd of de tanden
van zijn vervolger slaan in zijn lichaam en aan ontvluchten is niet
meer te denken. Niet alleen kleine visschen, waaronder ook de baars,
vallen- hem ten offer ; hij ontziet zich ook niet zijns gelijken aan te
vallen, jonge eenden en waterhoenders worden naar beneden getrokken,
waterratten vervolgd, ja , in den nood bijt hij naar de handen en
voeten der menschen of naar de pooten van ganzen en zwanen. Zoo
verhaalt y a r r e l , dat een snoek een zwaan doodde door diens ondergedoken
kop vast te grijpen. Ook beweert men, dat groote snoeken
met den otter om een prooi vechten. Alleen de stekelbaars is veilig
voor hem.
Is de snoek de haai onzer zoete wateren, de P i r a i ’s en de P ir a n h a ’s
'(soorten van het geslacht Serrosalmo) zou men de hyena’s der zoete
wateren, van Brazilië en Guyana kunnen noemen. Het zijn kleine
visschen, 18—20 centimeter lang, die zich gewoonlijk op den bodem
ophouden, maar, als zij eene buit bemerken, bij duizenden aan de
oppervlakte des waters te voorschijn komen. Zij hebben scherpe, driekantige
tanden, wier beet gelijk staat met een snede van het scherpste
mes. Elk dier, dat zich binnen hun bereik waagt, visschen die tienmaal
grooter zijn dan zij zelven, worden door hen aangevallen; een
zwemmend' zoogdier of een mensch lokt hen naderbij, en wee de
mensch, die zich te ver van den kant waagt, zelfs de vlugste zwemmer
is reddeloos verloren, wanneer hij midden in een groot water door
hen wordt aangegrepen. Met hunne tanden, waarmede zij een vinger-
dikken stok en dikke, stalen vischhaken doorbijten, scheuren zij den
ongelukkigen stukken vleesch uit het lichaam en bijten hem vingers