
Uit allerlei graanvruchten worden brandewijnen gestookt: uit roggen-
koorn tarwe, gerst, gemeene haver, ja ook uit boonen , erwten en boomvruchten.
Tijdens het verblijf in West-Indië, in 1664, wordt brandewijn
uit het gegiste sap van het suikerriet gestookt; karnemelk, die
gegist heeft, heeft eveneens zulk een geest. Maar de wijn was belangrijk
boven alle vloeistoffen van plantaardige afkomst; over de verdiensten
van deze vloeistof kan de schrijver niet genoeg uitweiden
naar zijn zin, en de proeven, waarin hij de krachten er van onderzocht,
waren zóó velerlei, dat wij het overzicht van zijne praktische
werkzaamheden moeten besluiten zonder van al die proeven melding
te maken. Alleen dit woord: »de Wijn is de Sleutel der gantsche
Philosophie, met welke men alle Metalen en Mineralen kan openen,
en tot eene bequame Medicyne brengen”, toone ons, hoeveel waarde
de alchymist aan het edele druivensap hechtte. Laat ons er aan toevoegen
, dat hij ook als gewoon mensch er niet ongevoelig voor was.
Zooals de laatste helft der zeventiende eeuw in goossen van vreesw
ijk een nederlandseh burger bezat, die in vollen ernst de oplossing
van het raadsel van den steen der wijzen zocht, hebben, verscheiden
eeuwen achtereen alle landen der toenmalige beschaafde wereld mannen
aan den arbeid gezien. Zij hadden zich de vervulling van een droombeeld
ten levenstaak gesteld; nooit zagen zij hunne verwachting vervuld
, hun arbeid was ijdel, daar zij immers altijd bleven staren op
een doel, dat steeds verder achteruitweek, naarmate zij het nader
meenden te komen. Toch mogen wij hunnen arbeid dan alleen ijdel
noemen, wanneer ook wij letten alleen op het doel, hetwelk zij zich
hadden voorgesteld. Overigens, hoeveel feiten werden verzameld, die
op een wachtwoord van enkele helderzienden de gereed liggende bouwstoffen
werden voor de wetenschap der scheikunde! hoeveel vruchten
heeft ook niet de leer der geneesmiddelen van deze dubbele dwaling
geërfd! En daardoor zijn ook deze alchymisten, welk eenen ontmoedigenden
indruk de overdenking van hunnen vlijt en hunne stalen
volharding voor een niets ons eerst moge geven, een beeld van den
voortgang der menschheid door duisternis tot licht, door strijd tot
overwinning.
HET DAL DER GEYSERS OP IJSLAND.
Als tegenhanger van eene schets der geysers uit de nieuwe wereld
in de tweede aflevering van dezen jaargang, volgt hier een verhaal van
een bezoek aan de geysers op IJsland. De reiziger is dr. l a b o n n e , die
in 1886 op last van het fransche ministerie van onderwijs eenen onderzoekingstocht
deed en thans ook weder op IJsland vertoeft.
D. v. C.
»Ondanks alle afleiding, die de reis den reiziger oplevert, kan mets
zijne vreugde overtreffen, wanneer hij de bochten van den Tungulfljot
eindelijk achter zich heeft en plotseling verscheidene witte wolken aanschouwt
, die uit de aarde schijnen op te rijzen en aan den rook van
een grooten brand doen denken. Zij zijn hem het teeken, dat hij het
beroemde dal der geysers, het zoo vurig verlangde doel van zijne vermoeiende
reis , nadert, ’s Avonds tegen tien uur kwamen wij bij eene
boerderij, die korten tijd geleden gebouwd is bij deze wondervolle
merkwaardigheden der natuur. Nauwelijks waren wij van onze poneys
afgestapt, of de pluvieren, die hier in groote zwermen hun verblijf
houden, vlogen op onder het uitstooten van scherpe geluiden en de
grond beefde. Er was dus eene uitbarsting op handen! Wij hadden
ter nauwernood den tijd om hollende den rand van den grooten geyser
op den rechten tijd te bereiken.
Eene machtige zuil water, even breed als de opening van den geyser ,
verhief zich onder een verschrikkelijk gefluit in de lucht, terwijl de
grond onder onze voeten op en neder geschud werd en een geweldig
geluid uit de ingewanden van het rookende dal scheen voort te komen.
De waterstraal viel in den afgrond terug, maar om onmiddellijk weder
te rijzen; zoo rees en viel de zuil binnen vier minuten vier malen
achtereen; eindelijk kwam, even als bij een vuurwerk, een reusachtig
bouquet van kokend water, dat zich tot eene hoogte van ongeveer 80 M.
verhief. Hierop keerde alles tot de gewone orde van zaken terug.
Toen de eenigszins zwavelachtige lucht, die ons omgaf, door den
wind verdreven was, beklom ik het bergje van kiezel, dat de holte
omgeeft, en kon ik hierin naar beneden zien. Bij den laatsten stoot
had de? geyser zijne krachten geheel uitgeput, zoodat hij geheel ledig
was ën ik het kokende, blauwachtige water eerst op eene groote diepte