
PLANTKUNDE.
Het ontstaan van stikstofverbindingen in den bodem. -— Sedert ruim drie
jaren heeft berthelot proeven genomen over het ontstaan van stikstofverbindingen
in bouwaarde, tèn koste van de vrije stikstof der lucht. Dit proces, dat door de in
den grond levende bacteriën bewerkstelligd wordt, is, volgens hem, een der belangrijkste,
zooniet de belangrijkste oorzaak, die de vrije stikstof in den gebonden
staat overvoert. Het vindt zoowel in-begroeiden als in onbegroeiden grond, en zoowel
bij blootstelling aan de atmospheer, als in goed gesloten flesschen plaats. Daaren
boven trof hij het in verschillende grondsoorten aan, waarvan sommige zeer arm,
en andere zeer rijk aan organische verbindingen waren. Tn -sommige proeven werd
in 50 kilogram aarde gedurende eene maand 9 gram stikstof in verbindingen overgebracht,
in andere gedurende een halfjaar slechts 12 gram. Soms ontstond daarbij
salpeter, andere malen bleef het gehalte aan salpeter onveranderd.
Hoe gunstiger de omstandigheden voor de ontwikkeling der bacteriën zijn, des te
grooter is in het algemeen de winst aan stikstofverbindingen (Comptes rendus de
VAcadémie d. Sc., T. 104 No. 4 p. 205). “ d. v.
De aaltjes der suikerbieten. —■ Als middel tegen de zoo gevreesde aaltjes-ziekte
der bieten, die door microscopisch kleine wormpjes uit den groep der Anguilluliden
veroorzaakt wordt, heeft kühn voorgesteld vangplanten te gebruiken. Dit zijn gewassen,
in wier wortels deze aaltjes zich bij voorkeur vestigen, en die op den aaltjes-
zieken grond dicht opéén gezaaid worden. Zoodra zij ontkiemd zijn en duidelijke
teekenen der ziekte vertoonén, roeit men ze voorzichtig uit, en trekt daarbij de aaltjes
uit den grond, die men nu met de vangplanten kan dooden. Herhaalt men dit zaaien
één of tweemaal, zoo kan men dikwijls den akker geheel van aaltjes zuiveren. Zieke
akkers, die per hectare slechts 12.000 kilogram bieten opbrachten, droegen na deze
bewerking in vele gevallen 40.000 kilogram en meer.
Waar de ziekte nog slechts enkele plekken van den akker in geringe mate aangetast
heeft, acht girard deze methode te duur om haar algemeen toe te passen.
Hij heeft daarom proeven genomen, om de aaltjes met zwavelkoolstof te dooden.
300 gram van deze vloeistof per quadraatmeter bleken hem daarbij voldoende te zijn
om het doel te bereiken. Zelfs op een stuk grond, dat tijdens de ziekte slechts 3700 kg.
bieten gedragen had, kon hij, na deze bewerking, de productie tot 48.000 kg. doen
stijgen, terwijl tevens het suikergehalte der bieten, dat vroeger gering was, weer
tot de normale hoogte terugkeerde.
Ofschoon ook deze methode groote kosten vereischt, werd zij toch in het vorig
jaar in verschillende streken van Frankrijk met goed gevolg toegepast {Comptes rendus
de VAcadémie d. sc. T. 104 No. 8 en 9, p. 522 en 585). d. v.
Het gele bestanddeel der bladgroen-oplossingen. — Om in een alcoholisch uittreksel
van groene bladeren de gele en de groene kleurstof geheel van elkander te
scheiden, moet men volgens hansen de oplossing met een paar druppels natron
koken, ten einde het aanwezige vet te verzeepen. Dampt men daarna tot droog
wordens toe in , zoo kan men met petroleum-aether de gele kleurstof volkomen uittrekken
: de groene is daarin geheel onoplosbaar, doch kan, na verwijdering der
gele, in water opgelost worden (Arb. d. bot. Inst. Würzb. Bd. 111 p. 123). De gele
kleurstof kristalliseert in fijne naalden, die bij geringe dikte een gele, bij grootere
een oranjè kleur bezitten. Deze gele kleurstof, die het bladgroen overal begeleidt,
doch ook in plantendeelen ontstaat, die zich in het donker ontwikkelen, is waarschijnlijk
dezelfde als de oranje kleurstof der peenen en der tomaten, en van verscheidene
andere vruchten. Trekt men de kleurstof der peenen uit, zoo verkrijgt
men, bij voldoende verdunning, eene gele oplossing, waaruit gele en oranje naalden
van denzelfden vorm kristalliseeren, als die der gele bladgroenkleurstof (1. c. p. 432).
Het carotine der peenen moet dus als dezelfde stof beschouwd worden als het xan-
thophyl der bladeren. Arnatjd (zie dit Bijblad 1886 p. 70) houdt deze stof voor een
koolwaterstof (C26H38) , anderen voor eene ternaire verbinding (C18H340). Reinitzer
onderzocht eene stof, die uit peenen op dezelfde wijze verkregen wordt als de carotine,
en die met deze nauw verwant schijnt te zijn, doch kleurloos is. Zij wordt hydro-
carotine genoemd, en voor een cholesterine (C26H440) of een daarmede overeenkomstige
verbinding gehouden (Sitzunysber. d. k. Akad. d. Wiss. Wien 1886 p. 719).
d . v.
Tabasheer.^ffi Onder dezen naam verstaat men afzonderingen van eene doorschijnende
stof, die van tijd tot tijd in de bolle geledingen van bamboesstengels
gevonden worden, en waaraan de inlandsche artsen van den O. I. Archipel een genezend
vermogen in gevallen van vergiftiging toeschrijven. Zij hebben de grootte eener erwt
of zijn kleiner, zijn waterhelder of lichtbruin van kleur, aanvankelijk geleiachtig, doch
later droog, hard en bros. Zij bestaan uit kiezelzuur in verbinding met kali en bevatten
86.39 pet. kiezelzuur, 4.81 pet. kali, 7.63 pet. water, en verder meestal kalk,
ijzeroxyde en een weinig organische stof. De wijze, waarop zij ontstaan, is nog niet
onderzocht, doch de aanvankelijk geleiachtige toestand wijst er op, dat zij uit eene
oplossing afgescheiden zijn, evenals men ook kunstmatig het kiezelzuur als gelei uit
zijne oplossing verkrijgen kan. Dr. bbandis wijst nu op hel feit, dat de geledingen
van den bamboes somtijds geheel met water gevuld zijn, en vermoedt, dat de
tabasheer hieruit wordt afgezet, als dit vocht, ten behoeve der verdamping, door
de, omliggende weefsels opgezogen wordt (Nature, Vol. 35, No. 904 p. 396).
D. v.
DIERKUNDE.
Autotomie. — Naar aanleiding van de kortelings daarover geschreven artikelen,
bepaaldelijk van dat van L. eredericq, herinnert de heer paul hallez er aan,
dat réatjmur de eerste is geweest, die proeven dienaangaande heeft genomen. Deze