
enkele dagen, ja sommigen die minder dan 24 uren leven. Maar
kortstondiger is nog het bestaan van het haft of Eéndagsvliegje, het
welbekende insect, dat tegen St. Jan in ’t laatst van Juni gedurende
eenige dagen in dichte drommen boven sommige rivieren wordt
gezien, en dat niet langer dan 4 êt 5 uren leeft als volkomen insekt.
Tegen den avond kruipen zij uit het pophulsel; zoodra de vleugeltjes
hard zijn geworden, verheffen zij zich in de lucht, de paring heeft
plaats, zij laten zich op het water vallen, alle eieren worden op
éénmaal afgezet en het leven is ten einde, het diertje sterft.
Het kortstondig bestaan van de insecten in volwassen toestand laat
zich vrij wel verklaren. In de eerste plaats behooren zij tot de sterkst
vervolgde dieren, die voor een menigte andere dieren tot voedsel
bestemd zijn; maar tegelijkertijd behooren zij tot de vruchtbaarste
dieren, die in korten tijd eene verbazende hoeveelheid eieren kunnen
voortbrengen. In overeenstemming hiermede kan de instandhouding
der soort in deze klasse niet beter verzekerd worden, dan door den
l e v e n s d u u r zoo ko r t mogel i jk te doen zijn en de v o o r t p
l ant ing zoo snel mogel i jk te doen pl a a t s hebben.
Natuurlijk vindt men dezen regel, al naar omstandigheden, op zeer
verschillende wijze toegepast; eene groote menigte samenwerkende oorzaken
komen daarbij in het spel. Reeds de wijze. waarop de eieren
worden afgezet, oefent daarop invloed uit.Hndien b. v. de larven van
het haft niet leefden in het slib op den bodem van het water , maar
op de eene of andere zeldzame plant, dan moesten deze insecten hunne
eieren, evenals de vlinders doen, in hoopjes op verschillende planten
leggen en zouden zij daarvoor natuurlijk langer tijd noodig hebben. Zij
zouden dan ook niet zóó lang zonder voedsel kunnen, zooals het haft,
dat onvolkomen monddeelen heeft en geen voedsel gebruikt , zoolang
als het leeft. Bij insecten, die parasitisch leven b. v ., zal het bemachtigen
van het voedsel en dientengevolge ook de groei en de voortplanting
aan groote onregelmatigheden zijn onderworpen; zij zullen een taai
leven moeten hebben, dat veel verdragen kan. Dit wordt bevestigd
door de levensgeschiedenis van de wandluis; er is een voorbeeld bekend
van een wijfje dezer soort, dat in een doos gedaan en vergeten
werd, en na 6 maanden, zonder iets genuttigd te hebben, niet alleen
nog leefde, maar bovendien door een kring van levende kleintjes was
omringd.
Nog eene andere omstandigheid moet in aanmerking worden genomen,
namelijk dat volstrekt niet alle insecten reeds in het bezit van
rijpe eieren zijn, wanneer zij uit de pop kruipen; bij vele kevers en
vlinders worden deze eerst in den daaropvolgenden toestand rijp en ook
meestal niet op eenmaal, maar in gedeelten. Dit hangt niet alleen af van
de hoeveelheid voedselvoorraad, die gedurende het larveleven werd vast-
gelegd, maar staat ook in verband met het vliegvermogen. Insekten,
die eene snelle en aanhoudende vlucht hebben, zooals de avondvlinders
en de glazenmakers, kunnen niet bezwaard worden met eene groote
hoeveelheid eieren, die tegelijk rijp zijn; bij deze soorten moet eene
langzame ontwikkeling der eieren plaats hebben en daarmede tevens
eene verlenging van den levensduur. Bij vlinders kan men bijna van
trap tot trap nagaan, hoe het vliegvermogen zwakker wordt, zoodra
de levensomstandigheden dit maar. veroorloven, hoe nu de eieren ook
veel sneller--zich ontwikkelen, en de levensduur korter wordt, ja ten
slotte tot een mi ni mum daalt.
Trachten wij dit door een paar voorbeelden toe te lichten. Als de
beste vertegenwoordigers van de vlinder-type mogen wij ongetwijfeld
de beste vliegers, zooals de Onrusten en veel Dagvlinders beschouwen;
niet alleen zijn bij hen de werktuigen van het vliegen het best ontwikkeld
,- maar dit is eveneens het geval met het werktuig van de voeding
, de kenmerkende vlinderslurp, waarmeê zij den honig uit de bloemen
puren. Nu komen er evenwel onder de vlinders soorten voor (spin-
nen) , wier wijfjes haar groote vleugels niet meer tot behoorlijk kunnen
gebruiken , wijl haar lichaam door eene verbazende hoeveelheid
eieren, die tegelijk rijp worden, te zeer bezwaard wordt. Zulke soorten
(de stamuil of plakker) kunnen haar eieren niet op van elka&r verwijderde
punten brengen, maar leggen ze .allen op één en de zelfde plek.
Dat zij dit zonder nadeel voor haar broed kunnen doen, komt daar
van daan , dat de rupsen op groote boomen leven, op welke nog veel
meer rupsen voedsel kunnen vinden dan één wijfje voortbrengt.
Zoodra de paring heeft plaats gehad, worden de eieren gelegd en korten
tijd daarna sterft het diertje aan den voet van denzelfden boom,
onder wiens wortels het gedurende den winter in poptoestand heeft
gerust.
Bij de zakdragers , — zoo genaamd omdat de rupsen draagbare huisjes
makeij van stukjes grashalmen — ook tot de spinners behoorende, leggen
de wijfjes al haar eieren eveneens op dezelfde plaats bijéén; dicht bij
den grond, tusschen het gras en mos, waarop de rupsen leven, brengt
ook het wijfje haar leven door. Want als de wijfjesvlinder uit de pop
komt, werpt zij niet eens haar pophulsel af, maar blijft daarbinnen