
aflegden? Bovendien had de kunst zooveel beoefenaars gevonden onder
groote mannen uit oude en uit kort geleden tijden; glaüber had in
zijne nabijheid gewerkt, drebbel , paracelsus , raymündus lollius en
zoovele anderen hadden werken achtergelaten, waaruit zooveel te
leeren was; altijd ontbrak evenwel de mededeeling, hoe zij den steen
der wijzen hadden bereid, die bij proeven met gunstigen uitslag was
gebruikt.
Maar nooit wekte deze omstandigheid eenigen argwaan op; aan het
dogma van de mogelijkheid der metaalverandering werd zóó ernstig
geloofd, dat daaraan geen twijfel kon bestaan. Tot hen, die in den
Haag het veranderde metaal van genoemden dr. helvetius zagen en
voor echt goud hielden, heeft zelfs een denker als spinosa behoord.
Waarom de proef dan zoo zelden gelukte en waarom de omstandigheden
, waarin zij dit deed, geen herhaling toelieten ? Goossen van
v re e sw ijk beschouwt het als eene bijzondere genade Gods, wanneer
den mensch een nader inzicht in de geheimen der natuur wordt toegestaan.
Hij is er daarom van-overtuigd, dat de goudzoekers, die uit
winzucht de alchymie beoefenen, een zondig bedrijf voeren en »met
hare processen te schande moeten worden.” Voor hen heeft hij niet
dan de bitterste woorden over. »De vervloekte Alchymisten” worden
zij b.v. genoemd, »die den menschen liegende vele en oneindige schatten
beloven,- daar zij gants geen macht over hebben, en welke hare konsten
niet konnen bereyken, dewyl hetselve werk alleen den hoogsten Godt
toebehoort.” Elders wordt gesproken over »onse dolle Alchimisten”,
die in de maand Mei met den opgang der zon den dauw opvangen,
doode lichamen opgraven , in het roet van den schoorsteen of in speeksel
werken, uit hoendereieren met schalen éene olie destilleeren, hun werk
aanvangen met zwavel, sterkwater en kwik of met goud en kwikzilver,
maar die »alle in hare sakken een groote niet vangen.” Het
krachtigst trekt hij tegen hen van leêr in een verdicht gesprek tusschen
de natuur en dergelijke Alchimisten; de natuur, hier door Mercurius
vertegenwoordigd, werpt dezen lieden tal van scheldwoorden: »gij
stinkkende Canaille”, »een mallen hoop verwaende Eieltesopen’"’ en
meer dergelijke liefelijkheden naar het hoofd.
De af keer van de winzucht van anderen brengt onzen schrijver zelfs
tot een ver gezocht gevoel van erkentelijkheid aan God. »Bij-.aldien
Godt mij den Steen gegeven hadde, zou ick hem om geen Geit- veyl
dragen: doch” — en zoo wordt teleurstelling eene reden tot dankbaarheid
»hij heeft mij van dese zorge bevrijdt, doordien hij mij in de
natuur alleen tot een soecker ende niet tot een vinder der konst ge-
stelt heeft.”
Op het standpunt van goossen van vr e e sw ijk v ie l het met moeielijk
in de heilige boeken uitdrukkingen te vinden, waardoor zijn leer werd
gesteund Dat mozes, in de scholen der Egyptenaren onderwezen, de
geheimen doorgrondde, was bij hem aan geen twijfel onderhevig
(misschien wel omdat hij het gouden kalf in het vuur verbrand e),
de leer der alchymie wordt door hem zelfs »de philosophie van Mozes
en van Hermes” genoemd. Het woord van Job’s vriend e lilaz (Job.
XXII vs. 25) is* niets minder dan een bewijs, dat ook job in e geheime
kunsten ingewijd was, en van koning salomo wordt beweerd,
dat hij te Jeruzalem het zilver in overvloed heeft gemaakt. Ja »de
oudé propheten hebben alle den Lapidem gehad.
De verontwaardiging tegen de lieden, die door hebzucht gedreven
de groote menigte of bijzondere personen trachtten te bedriegen, spra
vooral daarom zoo luide-, omdat hunne handelwijze de geheele »phi o-
■ sophie” in minachting bracht. Want naar hetgeen men hier medegedeeld
vindt te oordeelen, behoefde men in de tweede helft der zeventiende
eeuw geen »alchymist of philosoof” meer te zijn om algemeen in eere
te staan. »De konst der Alchymie is de verachtste onder alle de Konsten
der Weereld.” Verachting en haat zijn de gevoelens, waarmede zij wor ^
bejegend, en » bachus schijnt een beter philosoph dan hermes te zijn.
Vuile schandbrieven zijn aan eenige vrienden geschreven door menschen ,
die met de goudzucht beladen zijn geweest en wier verwachtingen
door de heeren alchymisten in het begin wel gestreeld, maar ten slotte
teleurgesteld werden. Leugenen. zijn het en bedrog, waardoor de » edele
Alchimie infaem” wordt gemaakt, de beloften van sommigen, die voorgeven
, dat zij uit een metaal de ziel kunnen trekken om dan een ander
metaal met voordeel in © of } te tingeren. Het gevolg daarvan is,
»dat een Alchymist onder vele fatsoenelijke lieden eveneens aangezien
is , als een schurft Schaep; en dat een dronkkert, hoereerder, dobbe-
laer, en diergelijke , meerder eer genieten, dan huidensdaegs een Alchymist
; dewijl yder een schrikken komt voor de beestachtige Alchymisten,
die Goud willen maken, ’t welk Godt alleen toekomt.
Toch had »een verstandige, wijse en deuchtsame Chymist of Philosoph”
nog andere tegenpartij ders dan de valsche broeders in het
gilde. Het/zijn »de geleerde heeren Doctoren” , »die de krachteloose
Philosophie van galenos en zijnen aenhank handhaven’ , of »die drek-
medjcynen halen uit de Kruid-winkkelen der Galenisten en daarmede