
zij meer dan zeer weinig van hunne kracht verliezen. Op de nuchtere maag ingenomen
in eene hoeveelheid, genoeg om den dood te veroorzaken, kan het gift
geabsorbeerd worden, doch het wordt dan door de digestie omgezet en geneutraliseerd.
Een der meest opmerkenswaardige uitwerkingen van het gift is het veranderen van
de roode bloedlichaampjes in bolvormige en weeke massa’s, die in onregelmatige,
op colloidstof gelijkende verzamelingen ineensmelten. De dood volgt in het aigemeên
tengevolge van verlamming der respiratieorganen. De werkzaamste plaatselijke tegengiften
zijn het permanganas kalicus, het perchloruur van ijzer en de tinctuur van
iodium. (Revue Scientifique, 22 Janv. 1887, pag. 123). — Ik voeg hier nog bij dat
het feit, dat bet slangengift, doodelijk als het in het bloed geraakt, niet of zelden
schaadt wanneer het in de maag komt, reeds van ouds bekend is. Ltjcanus verhaalt
dat CAESAK, toen zijne in Afrika van dorst versmachtende soldaten schroomden te
drinken uit eene bron, waarin zich slangen ophielden, hen tot drinken aanmoedigde
door hen daarop opmerkzaam te maken. (Pharsalia■ Lib. IX , 612). d. l .
PHYSIOLOGIE.
Kunstmatige parthenogenesis. — Dat bij sommige dieren (bijen , wespen, enz.)
ook onbevruchte eieren zich kunnen ontwikkelen, is een sedert vele. jaren onder den
naam »parthenogenesis” bekend feit. Ook bij de zijdevlinder is dit.soms bet geval,
doch zelden. Nu eens ontwikkelen zich de onbevruchte eieren wel, dan weer niet.
Tichomirofï heeft nu aangetoond (Archiv fü r Anat. u. Physiol. 1886, Suppi. 35)
dat men eieren van Bombyx mort, die zich anders niet zouden hebben ontwikkeld ,
door mechanische of chemische prikkels (borstelen of leggen in zwavelzuur) tot ontwikkeling
en tot vorming van een normaal embryo brengen kan.
Merkwaardiger nog is in dit opzicht de ontdekking van dewitz (Biol. Central-
blatt. 1887. 93) die vond, dat men ook bij eieren van dieren waarbij parthenogenesis
onder normale omstandigheden nooit voorkomt, langs kunstmatigen weg de eerste
stadiën van ontwikkeling kan doen. optreden. Onbevruchte kikkereieren, die in een
sublimaatoplossing hebben gelegen, vertoonen na eenigen tijd duidelijke verschijnselen
van ontwikkeling. De bekende dojersplijting, zooals zij bij, bevruchte eieren voorkomt,
treedt ook hier volkomen normaal op. Zonder de aanwending van sublimaat is dit
nooit het geval. h .
Groei der kinderen. — De heer mallins hansen, directeur van het doof-
stommen-instituut te Kopenhagen, heeft over den groei zijner 130 kweekelingen een
onderzoek ingesteld door hen gedurende 3 jaren dagelijks vier malen te wegen en
eenmaal te meten. Zijne voornaamste uitkomst is: 1° dat de groei niet geregeld en
onafgebroken voortgaat, maar door tusschenpoozen van stilstand wordt afgewisseld;:—
en 2" dal gedurende het toenemen van het gewicht de groei in de lengte stilstaat,
en omgekeerd. Het maximum van groei in de lengte valt samen met het minimum
van de toeneming in gewicht. Gedurende den herfst en het begin van den winter
neemt het kind in gewicht toe, maar de lengte blijft stationair. In het begin van
den zomer blijft het gewicht bijna onveranderd, maar het kind wordt langer. (Revue
Scientifique, 22 Janv, pag. 124)» d . l .
Zetel van het bewustzijn. — De heer steineb te Heidelberg besluit op grond
van zijne proefnemingen:
lo dat, bij de visscben, de willekeurige bewegingen en het vermogen om zich
uit eigen beweging te voeden (hetwelk het bestaan van rechtstreeksche en reflexe
sensatiën bewijst) blijven bestaan na bet wegnemen der hersenhemisphaeren;
2" dat, bij de batrachiers, deze functiën gebonden zijn aan de hemisphaeren,
behalve het gezicht, ’t geen na de wegneming der hemisphaeren blijft bestaan;
3« dat, bij de vogels, het gezicht gebonden is aan de hemisphaeren, doch de gevoeligheid
der huid. niet;
4" dat, bij de zoogdieren, ook de gevoeligheid der huid aan de hemisphaeren
gebonden is.
De heer steineb leidt hieruit de volgende algemeene slotsom af. »In de reeks
der gewervelde dieren verhuizen de verrichtingen van de middenhersenen langzamerhand
naar de zich ontwikkelende hemisphaeren, — of wel, de ontwikkeling der
hemisphaeren berust op eene achtereenvolgende ophooping van functiën, die oorspronkelijk
aan de middenhersenen toekwamen.” (Revue Scientifique, 26 Febr. 1887
pag. 285). d . l.
ANTHROPOLOGIE.
Afkomst der Ariërs. —- Penka beproeft in een nieuw werk (Die Herkunft der
Ariër. Wien) zijne theorie van de afstamming der Ariërs uit Scandinavië nog beter
dan vroeger te staven. Slechts daar is het dolichocephale blonde ras, dat voor hem
de type der Ariërs is, in zijne volledige zuiverheid bewaard gebleven; alle oorspronkelijk
Arische dieren en planten, d. z. alle wier namen in de meeste Arische talen
dezelfde zijn, komen in Scandinavië voor; de Ariërs waren de bewoners van Midden-
Europa in de neolithische steenperiode en slechts in Denemarken vindt men een over-
gang tusschen de palaeolithische en de neolithische periode; dus kan zich daar alleen
de neolithische Ariër uit den palaeolithischen ontwikkeld hebben. Ook de dolmen zijn
aan den neolithischen Ariër toe te schrijven. Hier vraagt de berichtgever: ook die
in Noord-Afrika, Voor-Azie en Zuid-lndie? Wanneer, vervolgt die berichtgever, penka
beweert dat talrijke oorspronkelijk Arische dieren- en plantennamen eigen zijn aan
soorten, die in Azië ontbreken, zooals »beuk” , »zalm” , »aal”, — dan vergeet hij
hoe licht zulke namen overgedragen worden op andere soorten, ook wanneer deze
slechts in de verte eenige overeenkomst toonen. [Zoo b. v. in Zuid-Afrika met de
namen van »bartebeest”, »eland” , die men daar op zekere antilopen heeft toegepast],.
Het best is penka het bewijs gelukt, dat juist de meest beteekenende duitsche
stammen hunne afkomst uit het Noorden afleiden, en de tegenwerping, dat daar niet