
(enzymen), vooral zoo men bedenkt, hoe talrijke gallen door de steken van ëëne
wesp kunnen veroorzaakt worden, hoe groot dus de uitwerking in vergelijking van
de bijna microscopisch kleine hoeveelheid van het galvocht is (Verslagen en Mede-
deelingen d. K. A ka d .v . Wet. 3'R. III p. 11).'- • D v.
Beteekenis van de celkern voor den groei van plantencellen. — Zoo men cellen
van draadwieren (Zygnema of- Oedogonium) in eene oplossing van druivensuiker van
10 pet. brengt, trekt zich de levende inlioud van den wand terug en rondt zich tot
een bol of ellips af. In lange cellen scheurt daarbij de' inboud veelal midden door,
waarna beide helften in leven blijven. Kweekt men de wieren nu bij voldoend licht
in deze oplossing verder, zoo omgeven zich de gecontraheerde protoplasten met een
nieuwen celwand, die allengs dikker wordt; zij beginnen daarna te groeien, en
kunnen zich ook door deeling vermenigvuldigen. In die cellen, wier inhoud bij de
contractie in tweeën gesplitst is, bevat natuurlijk slechts de eene helft de celkern;
slechts deze helft maakt een wand en begint te groeien; de andere blijft wel is
waar langen tijd leven en kan ook uit het opgenomen koolzuur zetmeel maken,
doch wandvorming en groei bemerkt men in haar niet (Klebs, in Botan. Central-
blatt. Bd. 28 p. 150). D y
De honig der bloemen. -H- Volgens de onderzoekingen van s. stadler wordt de honig
uit de honigklieren voornamelijk langs vier verschillende wegen naar buiten gebracht.
In verreweg de meeste, gevallen treedt zij door huidmondjes të voorschijn (b.v. Saxi-
fr a g a , Oenothera, Cydonia), in andere door celwanden, die niet door eene cuticula
bedekt zijn (b.v. Agave). In een derde groep zijn de wanden wel door zulk een vlies
bedekt, doch hoopt zich de honig tusschen den wand en dit vlies op (b.v. Asclepias),
terwijl eindelijk in de laatste groep de honig dwars door den wand'en de cuticula
heen gaat (b.v. L ilium , Passiflora en Impatiens).
Daar de doorgang van honig door gecuticulariseerde- wanden met de heerschende
voorstelling omtrent de eigenschappen der cuticula, ten minste schijnbaar, in strijd
is, heeft stadler de proeven van moll over het persen van oplossingen door de
doorlaten (emissariên) der bladeren met suikeroplossingen herhaald, en daartoe eene van
die planten gekozen, wier doorlaten geene huidmondjes of andere openingen bezitten',‘
nl. Datura sanguinea. Oplossingen van druivensuiker van 5—40 pet. konden door
deze organen, die blijkens microscopisch onderzoek geheel met een dunne cuticula
bedekt zijn, worden heengeperst. De honig der bloemen bevat gewoonlijk tusschen
15 en 21 pet. suiker, slechts zelden meer (b.v. Hoya carnosa met 40 pet!). Deze
suiker is een mengsel van wisselende hoeveelheden riet- en druivensuiker (s. stadler ,
Beitrdge sur Kentniss der Nectariên. 1886 S. 73—75)!- .' D_ v.
Eene kolossale orchidee. — De lieeren sanders te St. Albans in Engeland
hebben een exemplaar van Cattleya Swenneri aangekocht en in hunrie kweekerij
tentoongesteld’,, dat 1,80 M, hoog en 2,10 M. brééd is en rijkelijk mei purperen
bloemen bloeit. Het is de grootste orchidee, die men ooit gezien heeft, zij is in
Costa Rica op een boomstam gegroeid, waarop het voor verscheidene jaren door een
inwoner geplant werd. Eens, toen de kweeker roezl deze streek bezocht, zag hij
aan deze plant meer dan 1500 geopende bloemen. Om de plant te vervoeren werd
de boomstam, waarop zij groeide, onder en boven de plaats van aanhechting doorgezaagd;
dit stuk woog, met de orchidee en de kist waarin zij gepakt werd ruim,
600 kilogram (La Nature, 23 Oct. 1886). D- v-
DIERKUNDE.
De stankklieren der wantsen. — Gelijk bekend is bezitten vele halfvleugelige
insekten klieren-, die eene kwalijk riekende vloeistof afscheiden. Volgens nieuwe onderzoekingen
van künckel d’herculairs bezitten de jongen der wandluizen, wanneer
zij uit het ei gekropen zijn, drie zulke klieren, die gelegen zijn aan de dorsale zijde
van het achterlijf, waar zij het mediane deel der drie eerste segmenten innemen.
Elke bestaat uit een zakje, waarvan de bodem naar voren gericht is, en mondt
door twee openingen naast de mediaanlijn naar buiten uit. Deze klieren blijven
bestaan tot aan de laatste vervelling; dan verdwijnen zij en worden vervangen door
een thoraco-sternaal kliertoestel. Deze bestaat uit een paar verlengde buidels, die
symmetrisch aan weerszijden van de mediaanlijn tusschen de aanhechtingsplaatsen der
achterpooten liggen. Ieder mondt met eene duidelijke opening uit in een trapeziumvormige
tasch, die het geheele sternaal gedeelte van den metathorax tusschen de
scheidingslijn van midden- en achtersternum en de aanhechting van het derde paar
pooten inneemt en door een paar zijdelingsche openingen uitmondt. (Humboldt, Nov.
1886 S. 439). D. L.
PH YSIOLOGIE.
Vorming van ammoniak bij de pancreas-vertering van fibrine. — Bij de
vertering door hel pancreasvocht van eiwitstoffen vormen zich peptonen, die dan
verder gesplitst worden in leucine, tyrosine, asparaginzuur en andere stikstof houdende
zelfstandigheden. Daar echter al deze stoffen aanmerkelijk minder stikstof bevatten
dan de eiwitstoffen, zoo zou men daarbij nog de vorming van bijzonder slikstofrijke
verbindingen verwachten. Daar bij de inwerking op eiwitstoffen door zoutzuur volgens
HLASIWETZ en habermann en bij die door barylhydraat volgens schutzenbergbr
steeds ammoniak ontstaat, was het waarschijnlijk, dat ook bij de pancreas-vertering
eene dergelijke splitsing plaats vond. Om deze vraag te beslissen, heeft a. hirschler
proeven genomen en bevonden, dat inderdaad ammoniak een aanmerkelijk gedeelte
van de bij de vertering van fibrine ontstaande stikstofrijke lichamen vormt. (Der
Naturforscher 23 Oct. 1886. S. 433). d. l .