
Daar uit de be.de asparagines tot nog toe geen inactief asparagine kon verkregen
worden v houden S. en P. het (in verband met den zoeten smaak der nieuw ontdekte
stof) voor waarschijnlijk, dat zjj eene zeer,verschillende structuur bezitten (Archiv
Sciences phys. et nat. f3] XIV,’ 21- 3)/* d. v. C.
Knalgoud en verwante lichamen. - I haschig heeft de drie oxyden van goud
u O, AuO en Au203 op ammonia en op methylamin laten werken, de aminachtige
.chamen, welke b.erb.j ontstaan, in zoutzuur opgelost en uit de oplossingen met
zwaveldioxyde het goud neergeslagen. Bij de overblijvende vloeistof werd PtCL ge-
g en uit het gewicht van het gevormde neerslag de hoeveelheid stikstof berekend.
H l ‘ Kemaakt door reductie van goudtrichloride door middel van hydrargyronitraat,
dat m verdund salpeterzuur was opgelost. Het neerslag had de samen- 7 BJra + Ë9 Met amm0nia Verkreeg E- een neersIag 1 waarin op twee'
atomen N dne atomen Au voorkomen; wegens de eenwaardighcid van Au kent hij
er daarom de samenstelling NAn3, NH3 aan toe en noemt hij het sesquiauroamin.
R.J vergelijkt het met NJ3 NFI,, te meer, omdat dit neerslag, wanneer het met
water wordt gekookt, overgaat in. NAu, (triauroanmi). Uit de bepaling var, het goud-
gehalte der stof, nadat z.j boven P2 0 5 in eene droogklok had gestaan, leidde hij
voor het watergehalte van sesquiauroamin NAu3 , ,NH3 + 4aq, ' en voor. dat van
triauroamin NAu3 + 5aq af. Sesquiauroamin was niet zeer gevaarlijk. Met methylamin
gaf Au20 eene verbinding CH3NAu2; bij verhitting levert deze eene anderewaarin
de verhouding tusschen de atomen Au en N als 4. : 1 was.
AuO gaf met NH3 eene sterker ontplofbare verbinding; op 3 atomen Au kwamen hier 2
atomen N voor; slechts ééne analyse van de boven P20 5 gedroogde stof kon worden gedaan.
P U ,1. . HO- rAu^j
de samenstelling voor waarschijnlijk HO-Au-N,NH3; bij koking met water
HO—Aii'-'"
b'eef eene verbinding achter met 3 atomen Au op l atoom N. Methylamin gaf hier
eene verbinding CH3—
Au20 3 gaf het knalgoud van d u m a s . R . vereenigt zich met de meening van dezer,
scheikundige, dat dit knalgoud is, auridiamin A u ^ ^ en wel (A„N2H3V + 3 H 20.
Terwijl d u m a s meende, dat het knalgoud uit goudtrichloride eene andere verbinding
was, bestaal het volgens R. hoofdzakelijk uit auridiamin en verder uit Au ^ NH.
Het uit goudtrichloride verkregen knalgoud werd niet eerst in zoutzuur o p lo s t,
maar onmiddellijk door zwaveldioxyde gereduceerd; na de afzetting van het goud kon
dan de eene helft van het Altraat voor eene chloorbepaling en de andere voor eene
stikstofbepaling dienen. Hetgeen bij de inwerking van Au20 3 op methylamin ontstond
werd nog niet nauwkeurig ontleed.
Alle verbindingen van goud en stikstof zijn in kaliumcyanide oplosbaar. (Liebia’s
Ann. der Chem. 235., S. 344).
D . V. C,
Isomerie bij anorganische lichamen. — Zóó noemen p . p . c l e v e en m . s ö d e r -
b a u m een onderscheid tusschen twee dubbelzouten Na2Pt(C20 4)2, waarvan het eene
donkerrood als koper en het andere lichtgeel van kleur is. Zij werden bereid uit
natriumplatinaat en zuringzuur. Daar het eerste zout met 4 en het tweede met 5
molekulen kristalwater kristalliseert, zou men allicht geneigd zijn de oorzaak van het
onderscheid hierin te zoeken; de beide kalium- en de beide ammoniumzouten bevatten
echter twee molekulen kristalwater.
De koperkleurige kristallen van het zuur B2Pt(C20 4)2 + 2H20 vormen met koud
water eene blauwe oplossing, die bij verwarming of bij verdunning met water geel
wordt. De blauwe oplossing geeft bij neutralisatie de donkere en de gele oplossing
geeft daarbij gele kristallen (Arch. Sciences phys. et naturi [3], XVI, 228).
d v . e .
PLANTKUNDE.
Ademhaling van groeiende plantendeelen. — De vergrooting der cellen in
groeiende plantendeelen wordt veroorzaakt door de voortbrenging van stoffen, welke
met kracht het water uit de omgeving tot zich trekken en dit zoodoende in de
eeUen brengen. Onder deze stoffen nemen organische zuren eene eerste plaats in;
deze worden door de protoplasten der cellen uit het aangevoerde voedsel (druivensuiker)
gemaakt. Voor deze scheikundige omzetting is echter zuurstof noodig, en dus
moeten groeiende plantendeelen naast de zuurstof, die zij voor de gewone ademhaling
gebruiken en waarvoor zij een gelijk volume koolzuur uitademen, een zekere hoeveelheid
van eerstgenoemd gas opnemen, zonder deze door koolzuur te vervangen. Met
andere woorden zullen plantendeelen, tijdens hun groei, en ten behoeve van dezen,
in gelijke tijden meer zuurstof moeten in- dan koolzuur uitademen.
W . P a l l a d i n heeft nu in een reeks van gas-analytische onderzoekingen met groeiende
toppen van wortels en stengels en met half-ontwikkelde bladeren de juistheid van
deze conclusie getoetst. Hij vond, dat deze organen 1.16 tot 1.44maal zooveel zuurstof
inademden dan zij koolzuur uitademden, en leverde daardoor dus een bewijs voor
de juistheid der medegedeelde beschouwing (Ber. d. d. Bot. Ges. IV 1886. Heft 8
blz. 322). , ■ ■ . . D' v ’
Reactie op looistof en eiwit in plantencellen. — Tot de meest algemeene,
in het celvocht opgeloste, stoffen behooren de eiwitverbindingen en de looistoffen.
Waar deze samen in het celvocht eener cel voorkomen, kunnen zij door toevoeging
van eefte verdunde oplossing (b. v. 0.1 pet.) van ammoniumcarbonaat worden aangetoond.
Werkt deze oplossing gedurende korten tijd in, zoo doodt zij het protoplasma
niet, doch dringt door dit heen in het celvocht binnen. Waar dit geschiedt ziet men
een neerslag van fijne druppels ontstaan, die door hunne trillende beweging dikwijls