
het beneden den gang zich bevindende het »liggende”. De grensvlakken
van het nevengesteente rondom den gang dragen den naam van »Saal-
Fi? 1 W . .' Fig 1 («)
Trap vormige gangen in gelaagde gesteenten.
Gang van bazalt in den ouden rooden
zandsteen aan de Schotsche kust.
Fig 2 (a) Fig 2 (b)
De gang a deed bet nevengesteente links links, de oorspronkel. spleet [voor de verscbuiv.]
dalen of rechts rijzen, c en o' lagen oor- rechts, dezelfde, nadat het nevengesteente is ge-
spronkelijk in elkanders verlengde. daald of gerezen [na de verschuiving].
Fig. 3.
(f = graniet.
X = gang.
T = uitlooper of ader van graniet.
De gang X is ouder dan de zandsteen, die den gang afsnijdt.
De graniet is blijkens ader T jonger dan de gneis.
bander”. Deze Saalb£nder zijn dikwijls glad gepolijst, gegroefd en gekrast
en hebben veelal een gekronkeld verloop. Ook is hier ter
plaatse het nevengesteente veelal iets anders van struktuur dan verder
Fig. 4 Fig.
De doorbrekende gang b, of de uiteen-
rukkende b’ is, jonger dan de gangen aren a!
a en aJ zijn gelijktijdig opgevuld, omdat
zij elkander niet afsnijden.
L2QQ5 5 H321
Ideale lengte-doorsnede van een gang met symmetrische
wandbekleeding. a — klierholten.
Fis. 6.
d. bruine blende. e. straalkies.
b. kwarts. ƒ. kalkspaat.
g. vloeispaat. g'. kalkspaatklieren.
d. zwaarspaat.
van den gang af. De verschillende Saalbander, ter weerszijden van
den gang, zijn veelal ten opzichte van elkander uit de oorspronkelijke
ligging gerukt. Of dé eene kant is gerezen, of hij is gedaald (fig. 2).