
zal in een nab urigen gesloten geleider een stroom in tegengestelde richting
ontstaan.
Houdt de stroom in een geleider op, dan zal in een naburigen geleider
een stroom in dezelfde richting ontstaan.
Een stroom, die tot een geleider nadert, heeft dezelfde uitwerking
als een stroom, die begint.
Een stroom , die zich van een geleider verwijdert, heeft dezelfde uitwerking
als een stroom, die ophoudt.
A mpère had bewezen, dat een magneet in zijne werking gelijk staat
met een stelsel evenwijdige cirkelvormige stroomen. Deze stfoomen
hebben zoodanige richting, dat zij, wanneer de zuidpool van den magneet
naar ons is toegekeerd, met de richting, waarin zich de wijzers
van een horloge bewegen, overeenstemmen.
Hieruit kan men dus al dadelijk afleiden, dat volgens bovenstaande
wetten de beweging van een magneet in de nabijheid van een gesloten
geleider een elektrischen stroom in dien geleider zal doen ontstaan;
en tevens kan men hieruit de richting bepalen, die de geïnduceerde
stroom zal hebben, al naarmate de noord- of zuidpool tot den geleider
nadert of er van wordt verwijderd. Het is duidelijk, dat het volkomen onverschillig
is of men hierbjj den magneet dan wel den geleider zelf beweegt.
Nu was dus het middel gevonden om geheel onafhankelijk van de
kostbare en lastige galvanische elementen, eenvoudig door het bewegen
van een magneet in de nabijheid van een geslopen geleider, een elektrischen
stroom op te wekken. Om een sterken stroom te verkrijgen
moest men een krachtigen magneet nemen en een langen geleider , die
spiiaalswijze is opgerold, terwijl de werking nog werd verhoogd door
in de spiraal een weekijzeren kern te plaatsen. Door de beweging van
den magneet werd deze staaf beurtelings magnetisch en niet-magnetisch
en verhoogde daardoor de werking van den magneet. Beweegt men de
magneet eenmaal voorbij den klos, dan verkrijgt men een korten inductie-
stioom, die, juist op het oogenblik dat de magneet voorbij den klos
gaat, van richting verandert. Dit blijkt voldoende uit de vier gevonden
wetten. Door'dus den magneet snel heen en weer te bewegen verkrijo-t
men eene opeenvolging van positieve en negatieve stroomen.
Het is niet te verwonderen, dat men al zeer spoédig na de bekendmaking
van deze nieuwe ontdekkingen een werktuig vervaardigde, waardoor
men, door de beweging van een magneet, een elektrischen stroom
kon voortbrengen. Keeds in het jaar 1832 vervaardigde pixn de eerste
magneto-elektrische machine.
Deze bestond uit ’een hoefmagneet, die door middel van een rad zeer
snel onder de weekijzeren kernen van twee draadrollen, die met een
doorloopenden: draad waren om wonden, kon worden rondgedraaid;
daardoor ontstond een reeks van inductie-stroomen, die, van de twee
messingklemmen waarin de draad van de klossen eindigde, verder kon
worden geleid. P ixii bracht aan zijn werktuig nog een inrichting aan,
eommutator genoemd, waardoor de afwisselende stroomen als een
stroom van dezelfde richting in de buitenleiding stroomde.
Spoedig werden nu aan deze zeer primitive machine verbeteringen
aangebracht o.a. door saxton en clarkej die, in plaats van den zwaren magneet
, den inductor voorbij de polen van den magneet lieten ronddraaien.
Stöhrer bouwde een magneto-elektrische machine met drie hoef-
magneten, waarvan de zes polen in een cirkel-omtrek waren geplaatst.
Boven deze polen werden 6 inductierollen snel rondgedraaid. De draad
dér inductierollen is zoo gewonden, dat, wanneer de rollen tot de
polen naderen , in iedere rol een gelijkgerichte stroom ontstaat. Verwijderen
de rollen zich van de magneetpolen, dan wordt er natuurlijk
een stroom geïnduceerd in tegengestelde richting. Bij iedere volle omwenteling
der machine krijgt men dus 12 stroomen van wisselende richting.
Deze machine van stöhrer is de overgang tot de groote machines,
die later tot voortbrenging van elektrisch licht werden gebruikt.
Aangemoedigd door het gunstige resultaat met deze magneto-elektrische
machine verkregen togen verschillende ingenieurs aan het
werk, met het doel haar te verbeteren en haar een, voor de praktijk
geschikten vorm te geven. Onder de machines, die aldus ontstonden,
moeten in de eerste plaats die van de Maatschappij 1’Alliance en van
den Engelschman holmes (1857) genoemd worden,
De Alliancemachine, zooals zij door onzen landgenoot van malderen
werd verbeterd, bestond uit 64 inductierollen, die 16 aan 16 in 4
evenwijdige cirkels voorbij de polen van 32 hoefmagneten ronddraaiden.
Het eene einde van den draad, die om de inductierollen was gewikkeld
, werd aan de as der machine en het andere einde aan een ,
van de as geisoleerden, metalen ring bevestigd.
De machine leverde een licht van 150 carcels (1050 kaarsen) en
vereischte 5 paardekrachten.
Voornamelijk bij vuurtorens zijn de Alliancemachines nog veelvuldig
in gebruik o. a. bij Havre, Calais, Kronstadt en Odessa. Bij Havre
zijn 4 machines opgesteld, in beweging gebracht door 2 stoommachines
ieder van 5 paardekrachten. Het licht heeft een sterkte, gemeten buiten