
140 BLIKSEMGEVAAB TENGEVOLGE VAN
afleiders daarbij een hoofdrol vervullen, verdient nauwelijks meer te
worden vermeld.
Wanneer dr. snellen bij zijne beweringen, dat »hetgeen gewoonlijk
»bij de telegrafie of telefonie” voor eene goede aardverbinding gehouden
wordt »zeker onvoldoende is” , tevens de Rijkstelegraaf op bet
oog beeft, en bijgevolg ook de Rijkstelegraafkantoren met vereenvoudigde
inrichting (de telepboonkantoren), dan moet zulk eene bewering
aan onbekendheid met bestaande toestanden worden toegeschreven.
Elke toestel toch, welke door de Rijkstelegraaf-administratie wordt
in dienst gesteld, is voorzien van een bliksemafleider, terwijl, zoo
de Directie bet noodig oordeelt, de geleidingen, ter plaatse waar zij
binnen een gebouw komen of, indien hiertegen bezwaren bestaan, zoo
dicht mogelijk bij dit punt, met een afzonderlijken afleider en eene
grondverbinding van beproefde deugdelijkheid worden verbonden.
Dr. snellen spreekt van »een zoogenaamden bliksemafleider” , die bij
telephoontoestellen wordt gebruikt, en die, zooals hij zegt, »bestaat
»uit twee of meer nabij elkander staande spitsen of platen waarvan
»het eene gedeelte verbonden is aan den draad, die-naar den toestel
»gaat, terwijl het andere door een afzonderlijken draad met de aarde
»verbonden is.” Dr. snellen heeft hier "blijkbaar de inrichting op het
oog, welke men bij sommige micro-telephoontoestellen, zóóals die van
bell-blake , aantreft, doch waarop men bij den Rijkstelegraafdienst
niet ten volle vertrouwt. Zulk eene inrichting kan niettemin , wanneer
zij goed is gesteld,. uitstekende diensten bewijzen, en'behoeft alsdan
niet tot zoogenaamden bliksemafleider gestempeld te worden. Tot meerdere
zekerheid echter voorziet de Rijkstelegraaf-administratie iedere
telephoongdl&i&mg nog van een afzonderlijken afleider.
De verbinding van den afleider met de aardplaat geschiedt met
behulp van een geleiddraad, welks dikte in verhouding staat tot de
geleiding boven den grond, en die vervaardigd1 is van een metaal,
dat de electriciteit gemakkelijker geleidt dan de bedoelde ijzerdraden
boven den grond. Voorts zijn alle draden binnenshuis van dit beter
geleidend metaal vervaardigd, en wordt de' verbinding met den grond
zoodanig aangelegd, dat de langs den bovengrondsdraad aangevoerde
electriciteit van hooge spanning, bij ontlading door den aarddraad,
menschelijkerwijze gesproken geene schade veroorzaken, noch aanleiding
tot eenig gevaar geven kan.
Dr. snellen meent, dat élke geleiding, vóór zij binnenkomt, met een
buiten tegen het gebouw geplaatsten afleider behoort verbonden te worden.
Theoretisch is dit wel het meest gewenschte, doch in de practijk
ontmoet het veel bezwaar, terwijl de maatregel uit overdreven angstvalligheid
voortvloeit, en men met dezelfde mate van zekerheid den
afleider aan de binnenzijde van den buitenmuur kan plaatsen.
Wanneer dr. snellen zou willen beweren, dat hij met behulp van
den door hem voorgestelden plaatbliksemafleider de gebouwen, toestellen
, enz. volkomen kan beschermen zonder tevens den dienst in
gevaar te brengen van ieder oogenblik te worden gestoord, dan verkeert
hij in dwaling. Immers de ervaring leert anders.
Tot staving van dén eisch om. iedere geleiding buitenshuis met een
bliksemafleider te verbinden, beroept zich dr. snellen op hetgeen
daaromtrent op het electrisch congres te Parijs in 1882, en speciaal
door prof. helmholtz werd in het midden gebracht. Deze geleerde
zeide echter o. m. : »Quant aux lignes téléphoniques, on a admis au
»congrès de 1881 que chaque instrument doit être protégé par un
»paratonnerre placé à l’entrée’"de la ligne dans la maison. Il (prof.
»helmholtz) désirerait- connaître le résultat de cette prescription.”
In de eerste plaats merken-wij op, dat uit de processen-verbaal
van het congres van 1881 ' niet blijkt, dat zulk een voorschrift is gegeven.
Maar afgescheiden hiervan , volgt uit de aangehaalde woorden
van prof., helmholtz nog niet, dat de bedoelde afleiders buitenshuis
zouden moeten worden aangebracht. Dat de overige leden van het
-congres van 1882 ook deze meening waren toegedaan, mag men afleiden
uit de beschrijving van een bliksemafleider, die de heer ludewig
direct op de herinnering van prof. helmholtz liet volgen, en welke
soort van afleider bij de Rijkstelegraaf in Nederland in gebruik is ,
doch niet geschikt is buitenshuis te worden aangebracht.
Waarom dr. snellen * een roodkoperen geleiddraad precies van
5 m.M. dikte voor de verbinding met de aardplaat aanbeveelt, is
niet duidelijk. Deze afmeting zal toch wel dienen gekozen te worden
in verhouding tot de doorsnede en de metaalsoort van de geleiding
boven den grond.
Evenmin is de door hem opgegeven afmeting der aardplaat als eene
normale te beschouwen. De grondverbinding zal deugdelijk kunnen
worden geheeten, wanneer zij aan de electriciteit geen grooteren over-
gangsweerstand biedt dan een zeker aangenomen maximum.
Zooals dr. snellen ten overvloede opmerkt, is het door hem voorgestelde
niets nieuws, evenmin als de aanbeveling om palen en stel