
voorbeeld kunnen nemen om in tijden van overvloed wat te sparen
voor den winter. In sommige streken, bv. in Thüringen, waar de
ijverige potter ontzachlijk veel voorkomt en enorme schade aanricht,
maken velen er dan ook werk' van de nesten uit te graven, den
slaper te dooden en den voorraad tot zich te nemen. Niet alleen, dat
zij voor het gedoode dier eene kleine premie erlangen, maar de gevondene
voedselvoorraad wordt afgewasschen en als spijs gebruikt
In October stopt de hamster den toegang tot zijn nest dicht, maar gaat
pas later slapen. Zijne eerste zorg is nu zich van den verkregen voorraad
eens duchtig vet te mesten. Wordt het kouder, dan legt hij zijn log
lichaam op de eene zijde, buigt den kop naar de achterpooten en
verstijft. Wordt het dier wakker, dan verdwijnt eerst de stijfheid, de
ademhalingen nemen toe, de hartslag wordt sneller, na een paar ver-
geefsche pogingen om op te staan heeft het zich eindelijk geeuwend
opgericht en is nu van een’ schijnbaar levenloozen klomp weer een
levend wezen geworden. In Februari of Maart, zoo gauw de bodem
niet meer stijf is van de vorst, ontwaakt hij, maar blijft nog eene poos in
het ongeopende hol en eet van zijn’ voorraad. Tegen het einde van
Maart of het begin van April wordt het. huis weer geopend en de
bewoner gaat eene groote vernieling aanrichten onder de pas ontkiemende
plantjes op het veld.
Strenge koude schijnt ook wel eens de hamsters ie doen ontwaken,
ten minste in December bij lage temperatuur verlaten zij wel eens
hun hol en loopen wat rond.
In de vorige bladzijden heb ik de voornaamste dieren behandeld,
waarvan een winterslaap of een daaraan verwante zomerslaap bekend
is. Nog van enkele andere, bv. van de waterrat, is het bekend, dat,
zij des winters eenigen tijd in rust doorbrengen; van vele dieren kent men
de levenswijze nog niet voldoende om met zekerheid in dit opzicht
iets te beslissen. Laten wij in een volgend hoofdstuk tot slot nog enkele,
algemeene opmerkingen betreffende dit onderwerp ten beste geven.
IV. H et wezen van den winterslaap.
De titel van dit hoofdstuk belooft eigenlijk meer dan de inhoud
kan geven. Al zijn er omtrent het verschijnsel, waarover wij spreken,
ook vele waarnemingen gedaan ,, toch is men nog niet tot eene voldoende
verklaring gekomen. En dat is niet te verwonderen. Het wezen
van den winterslaap hangt nl. ten innigste samen met het wezen van
de geheele dierlijke stofwisseling. En zoolang als eene afdoende verklaring
hiervan nog niet gegeven is, zal ook de winterslaap nog niet
geheel worden opgehelderd.
Natuurlijk heeft het niet ontbroken aan pogingen, om het op zich
zelf zonderlinge verschijnsel minder ongewoon te doen voorkomen. Men
heeft gezocht naar andere toestanden^ die met dien van winterslaap
eenige overeenkomst vertoonden. Zoo trachtte jahn de analogie van den
winterslaap met de Aziatische cholera aan te toonen, en werkelijk
zijn bij beide gelijksoortige verschijnselen waar te nemen. Men moet echter
niet vergeten, d a t, zoo gauw er eenige overeenkomst in de afwijking van
den normalen bloedstroom bij beide toestanden voorkomt, hiervan reeds
dadelijk de gelijkheid van vele andere verschijnselen is toe te schrijven.
Hopi'mann 1 philosopheert verwonderlijk veel over sommige ziekten.
Evenals hij den scrophuleusen (klierachtigen) mensch vergelijkt met eene
menschenlarve én den aan bleekzucht lijdenden met eene menschenpop ,
evenzoo beschouwt hij de scheurbuik en de cholera als overeenkomende
met den winterslaap van de zoogdieren. Ofschoon eenige punten van
overeenkomst niet te loochenen zijn , voert hij toch ook gronden aan
als deze: de krampen in de cholera komen overeen met de verstijving
in den winterslaap; deze is een beeld van den dood, ook de choleralijder
gelijkt op het hoogste punt der ziekte meer op een dood dan op een levend
wezen; beide , de winterslaper en de choleralijder ontwaken of genezen tot
een niéuwen, verjongden toestand; de onleschbare dorst der cholerazieken
doet ook het drinken van vele dieren , vóórdat zij den winterslaap
ingaan, minder vreemd schijnen. De oorzaak van den winterslaap is
volgens hoffmann eene ideale, eene verandering in het levensidée van het
schepsel zelf, dat door een streven wordt aangegrepen zich van de
planeet terug te trekken en in zichzelf in te keeren. Hiervan gaan
alle overige veranderingen uit. De oorzaak van het levensidée van den
winterslaap is de planeet zelve. Niet de schepsels zijn het, die slapen,
maar zij slaapt in hen en juist dan , als zij zelve onzelfstandiger wordt. Zoo
is het bij ons in den winter, in heete luchtstreken in den zomer.
Veel wijzer worden wij door deze beschouwingen niet. Laten wij
liever een oogenblik stilstaan bij de meer begrijpelijke oorzaken, die
men voor den winterslaap heeft willen doen gelden. Zij laten zich in
J Vergleichende Jdealpathologie. »Eene proeve, om de ziekten als een terugslag
het levensidée op lagere normale levenstrappen voor te stellen” (1834).
van