
een draad, uit zoogenaamd kiezelbrons vervaardigd, die een middellijn
had van 5 millimeters. De weerstand van dezen draad, heen en terug.
staat ongeveer gelijk met dien van een 1 0 kilometers langen gewonen
telegraafdraad, zoodat die dan ook meer dan 60 ohms kleiner was
dan de weerstand van den draad hij de vorige proeven gebezigd.
Dat de denkbeelden van den heer deprez omtrent de meest praktische
wijze van overbrengen van arbeidsvermogen, zich met den tijd
zeer moeten hebben gewijzigd, blijkt het duidelijkst wanneer men let
op de snelheden, die hij te voren en nu aan de stroomgevende machine
mededeelde, in verband met de electromotorische krachten toen en nu
ontwikkeld. Bedroeg die snelheid toen ruim 900 omwentelingên in
de minuut, thans ging zij 2 0 0 omwentelingen maar zelden te boven;
was daarentegen de toen ontwikkelde electromotorische kracht eene
van ruim 2000 volts, thans steeg die tot meer dan 6000. Alles wijst
er dus op, dat, in plaats van zoo als toen door groote snelheid, hij
thans door buitengewone lengte der omwinding van den ring tot ontwikkeling
van een groote hoeveelheid arbeidsvermogen wilde geraken.
Graat men daarbij na dat de inwendige weerstand van de windingen
van ring en electro’s te zamen toen ruim 56, thans ruim 34 ohms
groot was dan moet de doorsnede en dus ook het gewicht van den
1960 meter langen koperdraad, die haar vormden, al zeer aanzienlijk
zijn geweest.
Wij kunnen, na de uitvoerige beschouwingen boven gegeven , kort
zijn in de mededeeling van de nu verkregen uitkomsten. Bij de proef,
die, wat betreft de verhouding tusschen de te Creil aangewende en
naar Parijs overgebrachte hoeveelheden mechanisch arbeidsvermogen,
de meest gunstige resultaten leverde, bedroeg de electromotorische
kracht, die de machine aan eerstgenoemd station ontwikkelde 6290
volts, tegen 5080 volts door die te Parijs ontwikkeld. Eene verhou-
Eo
ding -==- dus van ruim 80 pet. Van de 116 paardekrachten mechanisch
h i j
arbeidsvermogen echter, die te Creil daartoe.werden besteed, konden
te Parijs er slechts 52 nuttig worden aangewend; dus ongeveer 45 pet.
Door middel van dezelfde machine, onder gelijke omstandigheden, en
met dezelfde snelheid werkende, had men, bij vrije beschikking natuurlijk
over een voldoende bron van mechanisch arbeidsvermogen,
een veel grooter bedrag aan arbeidsvermogen kunnen ovèrbrengen en
wel het grootste wanneer men zich daarbij met een »rendement”
van 50 pet. had vergenoegd. In dit geval zou het aantal der te
•^i '
Parijs ontwikkelde volts 3145 eb dus de stroomsterkte 18 amperes
de som der weerstanden was 174 ohms — hebben moeten zijn. Daar
de stroomsterkte nu 9,85 ampères bedroeg zou dan het overgebrachte
arbeidsvermogen 52 X 9 85^V 508Ö = ^ ^aar^oe besteede
5 8 8 X —— of ruim 130 paardekrachten hebben bedragen.
5 2
Waar zijn, bij het transport, de 116 — 52 = 64 paardekrachten
gebleven? Niet in de draad, die de beide stations verbindt. Daar deze
een weerstand van 97.45 ohms vertegenwoordigde bedroeg, bij eene
stroomsterkte van 9.85 ampères, het daarin in warmte omgezette
Ï 3B.
arbeidsvermogen: 7 5 9 812 s^ec^ s paerdekracht. De overige
51.3 zijn dus èn door ontwikkeling van warmte in de om windingen
der beide machines èn door de omzetting van mechanisch in electrisch
arbeidsvermogen, en omgekeerd, verloren gegaan. Het verlies in de
geleiding is dus betrekkelijk gering; het zijn de machines, die het
meeste arbeidsvermogen verslinden. Bij iedere overbrenging door middel
van den stroom, op hoe korten afstand die ook geschiede, kan men,
als overigens de omstandigheden dezelfde zijn als bij deze proefneming,
513
in de praktijk op niet meer dan 1— -y^g- ongeveer 55.5 pet.
van het besteede arbeidsvermogen rekenen.
En dit alleen daardoor, dat men bij dit transport genoodzaakt is
van minstens twee machines gebruik te maken, en terwijl de door
deprez vervaardigde, wat hare industrieele waarde betrof, ver boven
andere bekende machines, bij voorbeeld boven de gewone Gramme
(type A) stonden. Met het oog op de overbrenging in het groot van
arbeidsvermogen, dat in afgelegen streken door de natuur om niet
wordt aangeboden, naar middelpunten van nijverheid, heeft deze bevinding
veel ontmoedigends. Want, hetzij men dit door weinige groote,
hetzij men het door een groot aantal kleinere machines wil doen plaats
hebben, bij de verdeeÜDg stuit men steeds op datzelfde bezwaar.
Onderstel dat men in staat was door eene groote machine eenige
honderdtallen paardekrachten over te brengen naar een centraal punt,
om van daar uit eenige meer of minder verwijderde werkplaatsen te
bedienen, dan zal men steeds in dit punt door een dynamo het mechanisch