
Zooals wij bij de lampen van foücault en duboscq zagen , gaat de
volle stroom, die van de machine komt, zoowel- door de koolspitsen
als door het mechanisme; de lichtboog en • de elektromagneet liggen
beiden in den hoofdstroom.
De werking nu van eene elektrische lamp hangt geheel af van den
stroom, die door de koolspitsen gaat, en het mechanisme heeft dan
ook tot taak, de stroomsterkte steeds op dezelfde hoogte te houden.
Branden er nu meer lampen in denzelfden stroom, dan zal iedere verandering
van den lichtboog in een der lampen dadelijk invloed hebben
op de werking der overige lampen , daar met die verandering een toe- of
afnemen van den elektrischen stroom gepaard gaat, en daardoor ook
het mechanisme der lampen, die zich in normalen toestand bevonden,
begint te werken.
Uit het voorgaande blijkt dus, dat, wanneer men meerdere lampen van
de soort, waarover wij tot nu toe hebben gesproken, met dezelfde
dynamomachine bedient, het licht door onophoudeljjk zeer sterk flikkeren
geheel ongeschikt wordt voor het gebruik.
In plaats nu van den vollen stroom zoowel door de koolspitsen als
door den elektro-magneet te laten gaan kan men hem Sok vertakken.
Wanneer men de geleiding, waardoor een elektrische stroom gaat, in
twee deel en splitst en de beide takken later weer tot ëën geheel ver-
eenigt, dan zal de elektrische stroom door beide takken zijn weg
nemen. Is nu de weerstand in beide deelen gelijk, dan zullen de
stroomsterkten in beide takken even groot zijn. Is daarentegen dé
weerstand in een van hen grooter, dan zal de jstróömsterkte in dien
tak kleiner zijn dan in den anderen en wel zoodanig, dat bij tweemaal
grooteren weerstand de stroomsterkte tweemaal kleiner is.
Het schema dér diffrentiaallamp is in nevenstaande figuur afgebeeld.
De stroom, die van de buitenleiding in de lamp komt, verdeelt
zich bij L in twee deelen. In den eenen tak ligt de solenoïde T , die
uit vele windingen van dunnen draad bestaat en dus eenen grooten
weerstand heeft, in den anderen tak bevinden zich de solenoïde B,
bestaande uit weinig windingen van dikken draad, en de koolspitsen.
Beide takken vereenigen zich bij B. In de beide' solenoïden E en T
bevindt zich een gemeenschappelijke ijzeren kern S, die bevestigd is
aan een hefboom, wélke bij D draait en aan den anderen arm de
bovenste koolspits draagt. De staaf S staat dus onder den invloed
der aantrekkende krachten van beide solenoïden , die natuurlijk afhankelijk
zijn van de stroomsterkten in de twee takken. Heeft T de
overhand, dan zal de ijzeren staaf S naar boven worden getrokken en de
bovenste koolspits daardoor dalen. De weerstanden der beide solenoïden
zijn nu zoo gekozen, dat bij een bepaalde lengte van den lichtboog
de1 ijzeren staaf door beide solenoïden even sterk wordt aangetrokken en
dus in evenwicht is. Branden de koolspitsen verder a f, m. a. w. wordt
de lichtboog grooter, dan zal door den grooteren weerstand , die daarvan
het gevolg is, de stroomsterkte in den tak ; waarin de koolspitsen en
B liggen, kleiner en daarentegen die in T grooter worden. De aantrekkingskracht
van deze laatste krijgt daardoor de overhand, de ijzeren
staaf wordt dieper,in T getrokken, de bovenste koolspits beweegt zich
dus naar beneden en de lichtboog wordt weder op zijne normale lengte
teruggebracht.
Gaan wij nu eens na
wat er gebeuren zal, wanneer
in de geleiding buiten
de lamp de stroomsterkte
verandert. Wordt de stroom
b. v. sterker, dan zal dit
natuurljjk ten gevolge hebben
, dat zoowel de stroomsterkte
in B als in T toeneemt
; daar echter in beide
solenoïden de vroegere
stroomsterkte met een
even groot gedeelte toeneemt
, zal dit op de ijzeren
staaf S geen invloed hebben, want de meerdere aantrekking, die
zij van B ondervindt, wordt opgeheven door de meerdere kracht, waarmede
T haar aantrekt. Eene verandering van de stroomsterkte buiten
de lamp is dus zónder invloed op de geregelde werking van het
mechanisme ; van daar dat men bij deze constructie verscheidene lampen
in denzelfden stroom kan plaatsen, zonder dat de regeling van eene
der lampen nadeelig werkt op het licht der overigen. Daar de werking
berust op de differentiaal-werking der beide solenoïden, worden
deze lampen diffrentiaallampen genoemd. Toen deze nieuwe type door
von hefner-alteneck werd uitgevonden en spoedig door de bekende
fabriek van Siemens en halske werd ingevoerd, was het vraagstuk
van de verdeeling van het elektrisch booglicht opgelost, en de constructeurs
van elektrische lampen volgens andere systemen pasten al